Sommen Leo van Iersel

0.

Vader koopt voor moederdag een bos bloemen voor ƒ. 2.75,

12 gebakjes à 85 ct. , een fles eau de cologne voor ƒ. 9.85.

Wat moet hij betalen?

1.

Een sportterrein is 150 m. lang en 80 m. breed. We lopen 5 rondjes.

Hoeveel meter leggen we dan af?

2.

De prijs van een mantel was ƒ. 250.-, Omdat er een foutje in zat, kreeg

Moeder 5% korting.

a. Hoeveel is de korting?

b. Hoeveel moet moeder betalen?

3.

Na de zesde klas kom je op een school waar je 5 uur en 30 minuten les krijgt en 1 uur en 3 kwartier aan je huiswerk moet besteden.

Hoeveel tijd besteed je per week aan je studie als je 5 dagen les krijgt en ook 5 dagen huiswerk maakt?

4.

F.C. Den Bosch (!) houdt precies bij hoeveel toeschouwers er komen per wedstrijd. Dat doet men op een grafiek. In de eerste week komen er 5000 toeschouwers, in de tweede week 4000, in de3 derde week 4500, in de vierde week 3500 en in de vijfde week 7000.

Hoeveel toeschouwers komen er gemiddeld per wedstrijd?

5.

Zakgeld ƒ. 3.–. Ijsje 40 cent.

Entree ƒ. 1.25.

Hoeveel houd ik over?

6.

Bij een sprint legt een wielrenner de laatste 200 meter af in 15 sec. Hoeveel km. Zou hij per uur afgelegd hebben als hij één uur met dezelfde snelheid gereden zou hebben?

7.

Het raam in de huiskamer is vier en een halve meter breed. Moeder wil er glasgordijnen voor kopen. Voor de plooien heeft ze de helft van de breedte nodig. De gordijnen kosten ƒ. 8.—per meter. Hoeveel moet moeder betalen?

8.

Een deur van 200 cm. lang en 90 cm. breed wordt aan beide zijden betimmerd met triplex. Je hebt nodig een stuk triplex van 200cm bij ……..?

9.

In een doos zitten 12 flessen van ¾ liter. Hoeveel liter is dat totaal?

10.

In een kist liggen in de lengte t blokken, in de breedte 4 blokken en in de hoogte 5 blokken.

a. Hoeveel blokken liggen er totaal in de kist?

b. Hoeveel blokken liggen er in de onderste twee lagen?

II

1.

Je bent verkoopster. Een klant moet ƒ. 21.38 betalen. Hij geeft een biljet van ƒ. 25.—Je geeft …gld, …kw, … dubb, …st.., etc.

(bij de centen beginnen)?

2.

Wij gaan vakantiewerk doen, 4 weken lang. De baas geeft ƒ.2.—per uur. Iedere week werken we 40 uur. Per week moeten we ƒ. 2.50 betalen aan de kantine.

a. Wat hebben we verdiend?

b. Hoeveel hebben we over na 4 weken.

3.

Hoeveel is 4×3 meer dan 4:3?

4.

Een werk kan door 6 mannen in 12 dagen gedaan worden. Om sneller klaar te zijn worden er 9 mannen aan gezet. Hoelang duurt het werk nu?

5.

Hoeveel is het produkt van 9 en 5 meer dan het quotiënt van 9 en 5?

6.

Een handelaar leent bij een bank ƒ. 7200.–. De bank rekent 5 ¼ % rente. Hoeveel moet hij betalen na 5 maanden?

7.

De afstand DEN BOSCH – EINDHOVEN is 30 km. Een trein haalt een gemiddelde snbelheid van 90 km. per uur. De trein vertrekt om 14.30 uur uit DEN BOSCH. Hoe laat is de trein in EINDHOVEN?

8.

De omtrek van een stuk grond is 76 m. De breedte is 9 meter.

a. Hoeveel is de lengte?

b. Hoeveel is de oppervlakte?

9.

Een wijnhandelaar koopt 600 flessen wijn in voor ƒ. 3.50 per fles. Hij wist bij de verkoop 20% te verdienen. Wat kost een fles wijn bij de verkoop?

10.

Piet rookt drie pakjes sigaretten per week. Eén pakje kost ƒ. 1.75.

Hoeveel kan Piet in één jaar sparen, als hij stopt met roken?

III

1.

Jan mag zijn fiets opknappen. Hij koopt twee buitenbanden van

ƒ. 7.56 per stuk. Een fietslamp van ƒ. 12.35. Een potje lak van ƒ. 3.75 en vier remblokjes van ƒ. 0.65 per stuk. Hoeveel moet Jan betalen.

2.

Een televisiehandelaar heeft 10 kleuren t.v. toestellen gekocht voor

ƒ. 15.750.– . Hij verkoopt één toestel voor ƒ. 1895.—per stuk. Hoeveel verdient hij aan één toestel?

3.

Welk deel van hele figuur is aangegeven door het stukje met het vraagteken?

Geplaatst in Verhalen.