C.A. v. Iersel
Deze oorlogsherinneringen zijn opgetekend door mijn vader C.A. van Iersel en destijds gepubliceerd in de Udenhoutse Wegwijzer, ca 1979. Diverse woorden zijn in het Udenhouts dialect geschreven, dit om de sfeer van het geschrevene te bewaren.
M.v.Iersel.
HERINNERING (1)
Geschreven door een oude Udenhouter. ’n Veertig vijftig jaren geleden was de meimaand een maand bij uitstek van Maria verering. De eerste zondag in mei werd in grote getallen opgetrokken naar de St. Jan te ‘s-Hertogenbosch om een groet te brengen aan De Zoete Lieve Vrouw. De meeste gingen per fiets en het was maar heel doodgewoon om de eerste H. Mis in de Capucijnen kerk welke om 6 uur in de morgen begon, bij te wonen. Na de mis werden de boterhammen bij ’n kop koffie gegeten, liefst in het café “De meijereise Kar”, in de Hinthammerstraat. Daarna nog een bezoek aan, “De Lieve Vrouw in de St. Jan. Waarna de terugtocht aanvaard werd. Anderen gingen te voet nar ‘s-Hertogenbosch en woonden dan de Hoogmis bij in de St. Jan. De terugtocht ging per autobus en voor de meest volharden ook wel eens te voet. Welker prestatie dan ook bewondering wekte. Het was dan ook meer om de prestatie, dan om de godsvrucht te doen. Hoewel dit laatste toch altijd een rol bleef spelen. Op andere zondagen werden diverse plaatsen als bedevaart bezocht, b.v. de H. Eik te Oirschot waaraan een vrome legende ten grondslag lag.
De meimaand 1940 bracht in deze een grondige verandering. De meimaand, ook de maand van de volop ontluikende lente, vol van beloften in de zich vernieuwende natuur ging een maand worden van diepe ellende van vernieling op grote schaal van natuur van dorps en stadschoon, van vernietiging van vele jonge levens, van blijvende verminkingen zowel naar lichaam als naar geest. Aan culturele en historische plaatsen werd onherstelbare schade aangericht. Het waren de Duitse legers welke oppermachtig als zij waren dood en vernieling brachten in het vredige en op oorlog slechts uitgeruste, Nederland. Op vele plaatsen werd fel gevochten, de weerstand was groter dan de Duitse legerleiding verwacht had. Het was de Duitse luchtmacht welke door de vernietiging van de binnenstad van Rotterdam en het dreigement anderen grote steden hetzelfde lot te doen ondergaan de toenmalige opperbevelhebber van het Nederlandse leger Generaal Winkelmand deed besluiten te capituleren. Udenhout was er in die tijd goed afgekomen. Het kwam niet in een frontlinie liggen er werd dan ook nergens gevochten en daardoor ook niet vernield. Van allee Udenhouters welke toen onder de wapenen waren is alleen F. v.d. Pas gesneuveld. Na de vrijlating der krijgsgevangenen door Hitler kwamen dan ook alle jongens naar huis terug. De bevrijding in 1944 wel een beetje anders. Er werd wel gevochten en vele huizen en boerderijen gingen in vlammen op. Vele geallieerden sneuvelden hier in Udenhout. De meeste zijn nadien opgehaald en op de officiële oorlogs kerkhoven herbegraven. Drie zijn er hier in Udenhout gebleven en zijn op Udenhouts kerkhof begraven. Het zijn:
Leger no. 795234 Trooper
M.H. Jones
Royal Tank Regiment
Royal Armoured Corps
Gesneuveld 26 oktober 1944 leeftijd 25 jaar.
Leger no. 2572632 Trooper
R.F. Black More
II T H Hussars
Royal Amoured Corps
Gesneuveld 28 oktober 1944 leeftijd 26 jaar.
Leger no. 14553078 Private
W.J. Curtis
The Queens Royal Regiment
Gesneuveld 28 oktober 1944 leeftijd 18 jaar.
Zij vielen in de strijd voor onze bevrijding. Hun graven zijn gekenmerkt door een eenvoudige uniforme steen. Even uniformeel als zij zelf de dood ingingen. Zij liggen thans tussen de Udenhoutse overledenen in. Als of ze heel dood gewoon to onze dorpsgenoten behoren.
HERINNERING (2)
We schrijven september 1939. Geheel Europa gonst van oorlogs geruchten en oorlog dreiging. Hitler oppermachtig na de dood van Von Hindenburg bezorgde in de dertiger jaren de geallieerden de ene nederlaag na de andere door alle verdragen van Versailles een voor een te vernietigen. De wapenfabrieken draaiden op volle toeren. De leuze van Goebbels: “liever kanonnen dan boter”, was een zeer duidelijk taal. Schoorvoetend volgden de geallieerden Duitsland in de bewapeningswedloop. Zij immers hadden rekening te houden met het pacifistisch denken van hun bevolking, en deze waren verre van oorlogszuchtig.
Door de gebeurtenissen in en om Duitsland gedwongen werden ook hier afweer maatregelen getroffen o.m. door het instellen van de B.B. ofwel bescherming burgerbevolking. Veel om ’t lijf had de B.B. hier in Udenhout niet. De Heer van Oss was tot algemeen commandant benoemd. Voor de geneeskundige en in deze hulp verlenende dienst was Dr. Lobach met diens trouwe assistente Zuster Buijs aangewezen. De E.H.B.O. welke in deze dienst ressorteerde ging onder genoemde leiding zich op een eventuele benodigde hulp voorbereiden. Dr. Lobach gaf les in de bestrijding van oorlogsgassen. Waarvan het mosterdgas en cloorgas de meest bekende en gevaarlijkste waren. Reeds in 1936 nam de E.H.B.O. deel aan een gasbestrijdingsoefening welke in Schiedam gehouden werd. Ook werden oefeningen gevolgd welke in Tilburg in de brandweerkazerne gegeven werden. Deze cursus was zo goed en volledig dat een der leiders van de E.H.B.O. deze cursus kon doorgeven in de gemeente Haaren.
Op 29 augustus 1939 werd in Udenhout de B.B. officieel. Aan alle deelnemers werd een zakboekje waarin nog vele instructies vervat waren, gegeven. Het hoofdbureau van de B.B. werd gevestigd in de Landbouwschool Stationstraat C 211. Hoofd van de dienst G.J. van Oss. Tel. 254 Bureau geneeskundige dienst gevestigd St. Felixgesticht, Hoofd J.L. Lobach tel. 281 Bureau ontsmettingsdienst gevestigd in Gemeentehuis. Hoofd A. Gommers tel. 235 Bureau herstel en opruimingsdienst gevestigd Gemeentehuis. Hoofd Jos Robben tel. 235, Politie gevestigd politiepost tel. 200.
Zo op papier was alles goed voor elkaar. Maar de benodigde martiale en oefeningen ontbraken nu ten ene malen. Eerst op 2 september 1939 werden aan de E.H.B.O. de gasmaskers verstrekt, op 7n september gevolgd door draag foedraal en E.H.B.O. band. Of de ontsmettingsdienst ooit een cursus gevolgd heeft of ontsmettings materiaal bezat is schrijver niet bekend. Zijn betrokkenheid met de B.B. was van dien aard, dat indien zulks wel het geval was geweest hij daar zeker er kennis van gekregen zou hebben. De E.H.B.O. had de beschikking over eigen materiaal, t.w.t. twee complete verbanddozen en één Winterbrancard. Deze was door de E.H.B.O. zelf aangekocht à F 65,- het was een opvouwbare brancard waarvan de draagstokken inschuifbaar waren en daardoor zeer gemakkelijk te vervoeren. Door haar uitgebreide vorm paste zij in vrijwel iedere personen auto en is al zodanig voor vervoer van zieken, gewonden en ook verkeersdode, meerdere malen gebruikt.
De bezuinigingsdrang van regering en plaatselijke overheden beletten behoorlijke maatregelen te nemen.
HERINNERING (3)
Het is begrijpelijk dat de E.H.B.O. zich de voornaamste taak het bergen van zieken en gewonden kreeg toebedeeld. Ontsmettings- en opruimingsdienst waren van minder belang. Het lag in de veronderstelling dat Udenhout die geen militair object van betekenis bezat noch van strategisch belang was, daardoor slechts een kleine kans om bij grootscheepse militaire acties betrokken te worden. Deze gedachtengang rechtvaardigde dan ook enigszins de bescheidenheid van opzet van de B.B. Al zal deze overweging niet alleen de reden tot bedenkelijke zuinigheid geweest zijn.
23 Augustus 1939 Hitler en Stalin sluiten een Non-agressie pact. Door dit monsterverbond, een verbond zo onwaarschijnlijk als een verbintenis tussen water en vuur geraakte Europa als het ware in een stroomversnelling. 29 Augustus 1939 mobiliseert Nederland. Op 30 augustus volgt Polen dat op 31 augustus door Duitsland werd aangevallen. 3 september verklaren Engeland, Frankrijk, Australië en Nieuw Zeeland Duitsland de oorlog. Nederland en België verklaarden zich neutraal doch gingen in versneld tempo orde op zaken stellen. Ook de E.H.B.O. ging over tot uitbreiding van materiaal. Zonder enig overleg met de daartoe bevoegde instanties kocht de E.H.B.O. verband materiaal bij, liet spaken bijmaken en gaf aan de smeden Gebr. Van Lamoen de opdracht de “Wintersbrancard” na te maken. Dit laatste gaf wel aanleiding tot enige strubbelingen, want toen de rekening à F 65,- de gemeente gepresenteerd werd was dat in het geheel niet naar de zin van de autoriteiten. De E.H.B.O. werd op het matje geroepen. Deze beriep zich op de noodzakelijkheid, stelde voor het persoonlijk te betalen maar dan wel dat bij eventuele ongevallen degene die kritiek hadden voor het vervoer van de gewonden zouden zorgen. Hiermede was het incident afgesloten.
Waar te blijven met de eventuele gewonden? Een moeilijke zaak. In overleg met het bestuur van Huize St. Vincentius werd daar een nood lazaret in gericht. De kelder onder de huiskapel werd daarvoor toegewezen, en “geschikt” gemaakt. Door de firma M. Verspeek en Zn. werden de ijzeren draagbalken van de betonnen vloer door balken gestut, om bij een eventuele instorting van de kapel de kelder, welke als schuilplaats moest dienen, ook voor de bewoners van Huize St. Vincentius zo goed mogelijk te beveiligen. Een gedeelte werd met triplex afgeschermd en hierin kwam het noodlazeret. Zes bedden waren er. Waar de dekens en kussens vandaan gekomen zijn weet de schrijver niet meer. Wel dat de benodigde lakens bij de gegoede Udenhouters ter “leen” gevraagd zijn. Dat zag er dan ook keurig uit. Sanitair, water en noodverlichting, vergeet ’t maar. Het was goed bedoeld maar de onervarenheid, en het gebrek aan alles bepaalde voor het overgrootste gedeelte de gang van zaken.
Door de mobilisatie waren verschillende gediplomeerde E.H.B.O.‘ers onder de wapenen geroepen. De overgeblevenen waren te weinig in getal, om bij een eventuele ramp van enige omvang effectief te kunnen optreden. Een snelle uitbreiding was daarom noodzakelijk. Daartoe werden enige geschikte jonge mannen aangezocht welke in een spoedcursus opgeleid werden tot brancardier. In deze avond werd onder leiding van gediplomeerde E.H.B.O.’ers geoefend in het optillen en vervoer van gefingeerde patiënten. In moeilijke omstandigheden en pikke duisternis werden de patiënten opgehaald. Dr. Lobach complimenteerde deze jongens met hun in korte tijd behaalde kennis en vaardigheid. Nu greep de leiding van de B.B. dienst in. Onder de brancardiers waren de meeste toekomstige dienstplichtigen. Zonder overleg met de E.H.B.O. werden deze afgevoerd en werden anderen niet dienstplichtige zonder meer aan de E.H.B.O. toegevoegd. Met dit ongemotiveerd stel was het moeilijk werken.
Ongeïnteresseerd als ze waren toonden ze geen begrip te hebben en verzuimden dan ook regelmatig. Ook kocht de B.B. nog twee brancards aan welke F 7,50 per stuk kostte. De E.H.B.O.’ers vonden het wel jammer dat de heren daar zelf niet mee op pad moesten. Toch hebben deze brancards later hun diensten nog bewezen.
De brandweer welke goed was uitgerust en onder leiding stond van de heer P. van Dam stond niet officieel onderleiding van de B.B. en is daarom tot heden buiten beschouwing gebleven.
HERINNERING (4)
Droeve herinneringen zou ik boven dit hoofdstuk willen zetten. Droevig, omdat zoveel jonge mensenlevens werden opgeofferd op het altaar van de hoogmoed, machtswellust en overheersingdrang. Droevig ook omdat zo onschatbaar verlies geleden is op het gebied van kunst, historie en onvervangbare persoonlijke herinneringen en bezit aan dierbaren.
10 mei 1940. Stralend was het weer aan de voorafgaande dagen en de stabiliteit daarvan beloofde mooie pinksterdagen.
10 me 1940 ’s Morgens om half vijf werd ik door mijn zus gewekt die angstig geworden was door het geronk van vele vliegtuigen al zo vroeg in de morgen en de niet nader te verklaren geluiden. Haastig trok ik enige kleding aan ging naar buiten, en passant de radio aanzettend om eventuele nieuwsberichten te kunnen horen. Buiten gekomen was ik nog juist getuigen van een luchtgevecht tussen twee dubbel-staartige Fokker vliegtuigen en twee Duitse vliegtuighen welke de strijd blijkbaar opgaven en terug vlogen. Ik besefte: “Het is oorlog!” Terug in de huiskamer hoorde ik de berichten welke mij deden ontstellen. “Hier radio Hilversum, Duitse tropen hebben de grenzen overschreden, bombarderen onze vliegvelden en voeren langdingen uit in de vesting Holland”. Het zou te veel ruimte vorderen om al deze berichten door te geven, laten we ons daarom bepalen tot de gebeurtenissen in Udenhout.
Oorlog, wat was dat. Wat moesten we doen, wat was er gedaan? Wat ging er gebeuren? Gelukkig wisten we er weinig van. Hier en daar werden er schuilkelders gemaakt en ruiten beplakt om de eventuele scherfwerking te beperken en verder was het maar afwachten. In de namiddag van 11 mei waren er enige Franse verkenners bij Quatre Brass. Zij werden mee naar Udenhout genomen voor een tolk, waarna zij weer terug gingen. Hun komst wekten bij ons de hoop op een spoedige Franse hulp welke echter niet kwam. Wie wel kwamen waren Nederlandse soldaten van de Lichte Divisie van het derde legerkorps. Voort gedreven door het 8ste Duitse legerkorps dat in getal en materiaalsterkte ons leger verre overtrof. Onder de zich op Vesting Holland terugtrekkende troepen bevond zich ook een gemotoriseerd korps. Een daarbij horende Udenhouter nam nog gauw de kans waar om zijn ouders even “gedag” te zeggen.
Deze gemotoriseerde kolonel logeerde die nacht onder het beschermend bladerdak van de eiken bomen op de Schoorstraat. ’s Morgens vroeg vertrokken zij richting Rotterdam. Zij hebben aan de gevechten om de zuidelijke randstad nog deelgenomen.
De volgende morgen kwamen de Duitsers. Geheel Udenhout zat onder de Duitsers als of er een sprinkhanenplaag was neergestreken. We kijken onze ogen uit naar hun manschappen en materiaal. Ontstellend! Ja, ’t was zo: liever kanonnen dan boter!
In mijn gedachte vergeleek ik dit leger met hetgeen wat wij te zien hadden gekregen bij de mobilisatie van het Nederlandse leger. Waarschijnlijk het gevolg van de leuze: voor de defensie geen man en geen cent.
Op de plaats waar nu de brandweerkazerne staat, stonden eens drie grote gebouwen plus een ambtswoning voor de bewaker. Het waren magazijnen van het leger. Op de dag van de mobilisatie van het Ned. Leger kwamen soldaten daar hun uitrustingstukken halen. Het waren o.m. karretjes waarop mitrailleurs en de daarbij behorende munitie vervoerd konden worden. Deze karretjes werden door honden getrokken. Op de speelplaats van de Fraterschool werd deze afdeling in carré opgesteld en door de commandant toegesproken. Zijn toespraak was menselijk. Duidelijk liet hij uitkomen dat zij soldaten waren nu in dienst van het vaderland, maar ook toonde hij begrip te hebben dat zij vaders, zonen en of verloofden waren. Op wier thuiskomst toch gewacht en gevreesd werd. Hij wenste hun een behouden thuiskomst, zonder verzaking van hun Vaderlands plicht.
HERINNERING (5)
Zoals was besproken kwamen de E.H.B.O. ers en Brancardiers op die eerste oorlogsdag in het lazaret bijeen. Beangstige gezichten en zorgvolle mannen en jongens bespraken de algemene toestand. De verwachtingen over de krijgsverrichtingen, de hulp van Engelse en Franse legers waren niet erg hoog gespannen te meer nog omdat van deze landen geen vliegtuigen in de lucht te zien waren. Er werd overeengekomen dat gedurende de oorlogsdagen een permanenten bewaking van tenminste twee personen aanwezig zou zijn. Bij eventuele ongelukken zouden de daarbij dichtbijwonende zich terstond naar de plaats van het onheil begeven. Ieder beschikte over een bescheiden hoeveelheid verbandmateriaal zodat direct met een eerste hulp begonnen kon worden, anderen zouden dan met het “groot” materiaal komen. Daar het werk vrijwel stil lag waren meestal vrijwel alle E.H.B.O ers aanwezig.
Gelukkig zijn er toen geen ongelukken gebeurd, slechts éénmaal werd een beroep gedaan op de E.H.B.O. en dat was dan nogwel ten gunste van de Duitse Weermacht. Het was op een der dagen dat het 8ste Duitse leger hier op doortocht, richting Rotterdam, was, dat wij bericht kregen dat een oorlogsgewonde opgehaald moest worden. Zij zou zich in het hoofdgebouw bij de hoofdingang bevinden. Wij er met drie E.H.B.O.ers er heen, en liepen uit bij de (vermoedelijk) generale staf. Er waren tenminste allerlei sterren, balken en strepen, plus grote Duitse en nog grotere petten te zien welke echter totaal geen enkele indruk op ons maakten. Zodra we daar aankwamen en een van hen ons in het oog kreeg, snauwde hij: “Was ist dasz?” Waarop een van ons in het Duits op z’n Udenhouts antwoordde: “Wit sollen einen kriegsverletzer abholen”. Nu zat daar een jonge maar dodelijk vermoeide soldaat op een stoel en zonder ons nog verder enige plichtplegingen te doen of iets af te wachten tilde we de jonge man op en legde hem op een brancard. Het gehele Duitse Férmament interesseerden ons niet, wij marcheerden af en brachten de jonge man naar ons lazaret. Hij ontdeed zich van zijn uitrusting en gekleed en wel ging hij naar bed, waar hij terstond in een diepe slaap viel. Vroeg in de ochtend van de volgende dag werd hij wakker nam haastig zijn spullen bijeen en ging op een draf zijn onderdeel achterna, alsof hij er op tijd bij wou zijn als het zijn beurt was om voor den Fhurer met ere te vallen. De lakens en slopen door deze jongeman gebruikt hadden meteen een wasbeurt verdient.
Voor zover schrijver dezes bekend is, zijn er in Udenhout geen burgers door leden van de Weermacht lastig gevallen. De soldaten gedroegen zich netjes en hadden van de burgers weinig nodig. Wel werden de auto’s gevorderd, deze werden groen geverfd en bij het gemotoriseerd materiaal gevoegd. Ook oliën en benzine werd druk getankt. Behalve dan bij Hanneske van Laarhoven, daar was de pomp stuk en leeg zei hannes en daar de Duitsers de benzine niet konden oppompen moesten ze Hanneskes leugens wel voor waarheid aannemen. Er bestand dan ook aanvankelijk tegenover de Duitsers geen rancune. Dikwijls knoopten zij een praatje met de burgers aan. Het was of er geen vijandschap bestond. Het gebeurde dat de Duitsers hun legerwagens tussen de huizen inzetten waar de mogelijk was om zo de straat vrij te houden voor de snellere aan- en afvoer van andere troepen. Bij schrijver dezes stond een radiowagen en ik werd uitgenodigd een kijkje in deze te nemen. Zij zaten ondermeer naar radio Hilversum te luisteren. De apparatuur van deze wagen overweldigde mij zo zeer dat ik bang werd en er dan ook zo gauw mogelijk uit zag te komen. Hoe gemakkelijk het er aan toeging wil ik met ’n paar gesprekken duidelijk maken.
Een Duitse soldaat sprak m’n 75 jarige vader aan en zei: (ik vertaal in het Nederlands) “Dat is hier geen oorlog, morgenavond staan we aan de kust en over een week zijn we in Engeland.” Waarop m’n vader antwoordde: “Jonge er is water tussen en dat is meer dan twee meter diep, bovendien is het zout, je kunt het niet drinken”. Ongeloofwaardig was het voor de Duitser.
Een van onze notabele vroeg aan ’n Duitser: “Waar kom je vandaan?” Antwoord: “Uit Duitsland”. Vraag: “Waar moet je naar toe?”. Antwoord: “Engeland”. Vraag: Vandaag nog?”
HERINNERING (6)
Het is moeilijk de gebeurtenissen en gevoelens van die oorlogsdagen mei 1940 weer te geven. Veel was zo onwezenlijk zo moeilijk te begrijpen en tegelijk zo beangstend dat alles zo verward in de geheugenis blijven hangen dat nu moeilijk is weer te geven. De wederkerige verstandhouding tegenover de hier gelegerde Duitse soldaten wekte bij ons burgers, in het algemeen genomen, geen wrevel op. Vele onder hen verafschuwde Hitler en zijn gehele partij evenzeer als wij. Ik herinner me nog een gesprek waarin een Duitser met minachting over onze krant sprak en verklaarde: allemaal leugens. Alles is propaganda en dient de partij. Weet je waarvan Goebbels (minister van volksvoorlichting en propaganda) vandaan gekomen is? Bij de geboorte werd het kind met het waswater weggegooid, de nageboorte hebben zij toen opgehouden en dat is Goebbels geworden! Over Hitler wist er een te vertellen dat hij in gelijke positie als Hitler stond. Hij was Korporaal, kwam niet hoger meer in rang en Hitler ook niet. Zo ontstond er als het ware enige binding tussen de Nederlandse en Duitse mens, die elkaar geen enkel kwaad gunde maar toch aan beide ontzaggelijk veel leed aandeden. De oorlog waarvan in wezen geen enkel besef hadden die als het ware buiten ons om ging, omdat hier in Udenhout geen enkel gevecht had plaats gehad, ging verder. We maakten dan ook al gauw kennis met de nieuwe machthebbers. Allereerst werd het gemeentebestuur opgedragen de wegbewijzering die verwijderd was onmiddellijk weer aan te brengen, op straffe van een zware geldboete. Een manifest bracht ons ter kennis: neem geen deel aan deze oorlog die U niet aangaat, (wie ging die nu dan wel aan? Vernielt niet uw eigen moei land. (laat dat maar aan ons over). Bewaar rust en orde. Burgers welke door de Duitse roepen op daden van sabotage, zoals het doorsteken van dijken, het opblazen van bruggen of het aanleggen van versperringen, betrapt werden, hebben de doodstraf te wachten.
Zo, daar konden we het voorlopig dan mee stellen. Er zouden nog vele verordeningen, bevelen en wetten gaan volgen. De oorlog ging verder. Berichten en geruchten brachten een verwarrend beeld van hetgeen dat in ons vaderland gebeurde. Peel en Raamstellingen waren doorbreken. Een panstertrein was over een niet vernielde brug de stelling ingereden. Ook de bruggen van de Randstad Holland waren intact gebleven en daardoor konden de Duitse troepen, zij het dan onder hevige gevechten, de vesting Randstad binnen dringen. De Moerdijkse brug zou door verraad genomen zijn. Duitsers als Hollandse gekleed waren de brug opgekomen en voordat de Nederlandse soldaten er erg in hadden dat zij met vijanden te doen hadden waren zij al neer geknald. Verraad? N.S.B.? De Duits gezinde N.S.B. werden in deze zwaar beschuldigd . N.S.B. en verraad waren synoniem geworden. De “grote leider Mussert was nergens te vinden. Zijn broer, een overste bij het Nederlandse leger, werd van verraad beschuldigd en door zijn eigen manschappen neergeschoten. Bij de Wonstelling verhinderde de onderwaterzetting de snelle opmars naar de afsluitdijk. Op Kornwerderzand mislukte een Duitse aanval. Het kostte hen 400 doden. De Grebbelinie gaf de Duitse opmars veel vertraging in hun krijgsplan dat er op gericht was Nederland in een paar dagen onder de voet te lopen. Op sommige plaatsen van de Waterlinie verliep de onderwaterzetting zo langzaam dat er van verraad gesproken werd. Waardoor sommige onderdelen in verwarring geraakten en op de vlucht gingen waarna een chaos ontstond. Ondanks hun successen kon de leiding der Wehrmacht deze vertragingen moeilijk verkroppen en besloot tot hardere maatregelen. Een verzoek tot overgave van Rotterdam werd aanvankelijk afgewezen. Op dit besluit werd terug gekomen en tot overgave besloten. Door een misverstand werd op dinsdag 11 mei Rotterdam gebombardeerd te 1.25 uur werd met het bombardement begonnen welke de gehele binnenstad verwoestte en in vuur en vlam zette, een brand die eerst na vier dagen bedwongen was.
HERINNERING (7)
In onze vorige aflevering beschreven we uitvoerig de oorlogstoestand zoals die in andere delen van ons land volgens geruchten en berichten door de radio’s tot ons kwamen. Waar wel op grote schaal vernielingen aangericht werden, waar wel vele jonge levens vernietigd werden, wel kostbare en onvervangbare monumenten en herinneringen verloren gingen, zonder dat wij daar hier geen leed of weet van hadden. De vernietiging van Rotterdam, de dreigende vernietiging van de andere grote steden zoals Utrecht, Den Haag en Amsterdam, de geringe afweermogelijkheden van eigen leger en nog geringere hulp van de ter hulp gevraagde mogendheden Engeland en Frankrijk deden de generale staf besluiten tot algehele capitulatie welke op woensdag 15 mei te 10/05 te Rijnoord door generaal Winkelman wordt ondertekend. Tot 18 mei werd met behulp van Franse soldaten de strijd in de provincie Zeeland voorgezet waarbij o.m. het beroemde stadhuis van Middelburg verloren ging. We waren de oorlog verloren, spoedig zouden we ervaren dat we meer dan dat verloren hadden. N.l. onze vrijheid van spreken en denken. Dit zou moeten worden ingepast in het Duitse! Ras, bloed en bodem ideologie en wel hen welke een andere mening verkondigde.
Op de eerst dag dat onze dagbladen weer verschenen vermelden zij met grote koppen op de voor pagina; Rotterdam vernietigd, 30.000 doden. Dit was de bezetter blijkbaar niet naar de zin want reeds de volgende dag verscheen een evengrote correctie met de vermelding dat het er maar 300 waren. Later is gebleken dat het werkelijkheid 986 was. Op 19 juni hield Hitler zijn grote en naar zijn gewoonte bombastische reden waarin hij de strijd van zijn troepen verheerlijkte hun overwinningen memoreerde Polen, Denemarken, Noorwegen. Wij hebben in 5 dagen Nederland verpletterd, noemde vervolgens de overwinningen in België, Frankrijk en de vlucht van de Engelse troepen bij Duinkerken en bood vervolgens grootmoedig Engeland de vrede aan, die dit aanbod van de hand wees. De gehele rede werd in onze couranten weergegeven maar de zin; wij hebben Nederland verpletterd, “ kwam er niet in voor. Dit strookte niet met de plannen van de nieuwe machthebbers. Deze wilden van de Nederlanders, ook Germanen van oorsprong, tot bondgenoten maken. We wisten nu meteen dat onze zo gevierde vrije pers de muilkorf was opgezet en van weinig betekenis meer voor ons was. Ook de radio werd ondergeschikt gemaakt aan de Duitse propaganda. Zodra de oorlog voorbij was werd de Nederlandse tijd aan de Duitse tijd aangepast d.w.z. de klok werd een uur en vijf en veertig minuten stil gezet. De radio spreker kondigde dit aan op een manier alsof het de Duitsers gelukt was de zon een uur en vijf en veertig minuten langer te doen schijnen. Hij voegde er aan toe dat dit nu het eerst grote voordeel was van de Duits-Nederlandse economische samenwerking.
Enige stimulans in de economie kon Nederland best gebruiken, al was het op deze manier minder gewenst. In het begin van de jaren twintig leefde onze economie weer op nadat zij de gevolgen van de mobilisatie 1914-1918 en de daarop volgde demobilisatie en revolutionaire staatsgreep was te boven gekomen. Daarna liep het economische leven weer terug en waren in de zomer 1929 reeds +/- 18000 werklozen. De beurskracht in New York op 24 oktober was het begin van een wereld crises en werd in de maanden augustus- september 1930 merkbaar. In de zomer 1933 waren er reeds 275000 werklozen het welk getal opliep tot 630.000 op 31 december 1935. De leuze “ aanpassen” manifesteerde zich overal. De uitkeringen aan de werklozen waren minimaal. Vele moesten zich met f2.50 tevreden stellen en het waren uitzonderings gevallen wanneer men f10,- tot f12,50 per gezin ontving. De lonen voor hen die werkten waren al niet veel beter. Een gewone hulp in de huishouding kon zich gelukkig prijzen met een dagloon van f0,75 cent waarvoor dan ook ’n uur of tien gewerkt moest worden.
De prijzen van de dagelijkst levensbehoeften waren naar vanant ’n ei koste 2 a 2,5 cent. ’n Pond spek werd voor 10 cent verkocht. De boer ontving voor 1 liter melk 6 cent, zijn biggen brachten op de markt f1,- tot f1,50 op. Rijst per pond 12 cent. Een kostuum naar maat f35,- was van goede kwaliteit. Een confectie jekker f17,50 dito gabardine regenjas f 17,50. En toch op vele plaatsen werd er bitter armoede geleden. Er was geen geld, geen handel en geen werk.
HERINNERING (8)
Met de capitulatie geleek het dat de oorlog voor ons als ’t ware was afgelopen. We waren er ons niet van bewust dat die toen pas voor goed begon. Het vernielen van ons mooie land zou waar, nodig voor onze vijand, gewoon doorgaan. Evenals het doden van al diegene welke weigerden met de Duitsers in de pas te lopen. Gewetensvrijheid was niet meer toegestaan. Gelijk schakelen was nu de slagzin geworden. Het was juist dat wat de verslagen Nederlanders niet wenste. Zij trokken zich a.h.w. terug in hun schelp om t.z.t. weer te kunnen toeslaan. Humor dikwijls, bittere humor hield ons volk mede overeind. Veel zou er geaccepteerd en verdragen moeten worden. Daardoor groeide diep in ons hart een verachting voor de Nazi’s die naar mate deze scherper ingreep op ons volksbestel, op onze vrijheid van geweten, steeds erger werd en zich en zich dan ook ging uitte in een langzaam maar steeds groeiend verzet.
Zodra de Duitsers de macht hier hadden overgenomen was de tijd van overvloed enerzijds, werkloosheid met bittere armoede voorbij. Voorbij het doordraaien van groenten welke op de veiling in overvloed werden aangevoerd, waar b.v.. 1000 kg snijbonen één cent per kilo opbrachten en daarom maar naar de vuilnisbelt verwezen werden. Sigaretten 10 voor 12,5 cent, ’n goede sigaar 6 cent, tabak 50 gr. 13 cent. Zo zouden wij nog een lange lijst kunnen aanvullen. Wat ook spoedig voorbij was: de uitkeringen aan de werklozen. Was in 1935 het werkloosheidcijfer tot 630.000 opgelopen, door de oorlogsdreiging kwamen de oorlogsindustrieën en de toeleveringsbedrijven weer op gang en verschaften aan vele weer werk. De mobilisatie in 1938 en in 1939 namen ook veel werklozen op. Hoe die cijfers waren is ons onbekend.
Wel is bekend dat al spoedig de uitkeringen voor de werklozen aan beperkende maatregelen onderworpen werden en voor sommige geheel werd stopgezet. Er was immers in Duitsland werk genoeg. Op 2 juni 1940 werd een nieuwe regeling: Kostwinners vergoedingen aan gezinnen van militairen van kracht. Wij revaleren: Het departement van Defensie heeft aan de burgemeesters nadere voorschriften doen toekomen ter zake de uitbetaling van kostwinners – vergoedingen aan gezinnen van militairen. Hierin wordt mede gedeeld dat de kostwinnersvergoeding zoals die op 10 mei werd genoten door verwanten van militairen die op of na die datum zijn overlijden, hetzij door uitvoering van hun dienstplicht, hetzij door andere oorzaak, voorlopig zes weken na de dag van het overlijden moet worden doorbetaald.
Deze vergoeding komt niet in mindering van het pensioen indien de nabestaanden van de overledenen daarop aanspraak kunnen maken.
Ten aanzien van het omtrent wier lot nog geen zekerheid bestaat, bepalen de burgemeesters dat door moet worden gegaan met het uitbetalen van de kostwinnersvergoeding gedurende uiterlijk 6 weken te rekenen vanaf 18 mei j.l. Zodra het lot dier betrokkenen bekend is hangt het van het oordeel van de burgemeester af of er nog doorgegaan moet worden met de uitbetaling der kostwinnersvergoeding.
Wanneer een militair niet in staat is om te werken omdat hij gewond is dan moet de kostwinnersvergoeding worden doorbetaald zolang hij niet is hersteld.
Ten aanzien van hen die zijn gedemobiliseerd of die zelf al uit eigen initiatief naar hun haardsteden terugkeerden wordt de kostwinnersvergoeding uitbetaald tot en met de week waarin zij hun haardsteden hebben bereikt. Is het echter nodig dat zij nog de nodige stappen doen om werkt te krijgen dan kan voor deze categorie alsnog de kostwinnersvergoeding worden uitbetaald tot uiterlijk 8 juni.
Dit staat ter beoordeling van de burgemeester.
Wanneer iemand tot de ontdekking komt, dat zijn betrekking is ingenomen door een ander, wordt de kostwinnersvergoeding uitbetaald tot 8 juni.
Zij, die gedemobiliseerd zijn, of op eigen initiatief naar hun haarstede zijn teruggekeerd en geen loongevende arbeid hebben, zodat zij genoodzaakt zijn naar de steun te gaan en niet aannemelijk kunnen maken dat zij voor 8 juni a.s. loongevend werk hebben gevonden, moeten door de burgemeester in werkelijke dienst worden terug geroepen en zullen naar hun eigen depots worden gedirigeerd.
Voor zover de betrokkenen recht hebben op het kostwinnersvergoeding wordt aan de families weer de kostwinnersvergoeding betaald op het moment dat zij weer in dienst terugkeerden. Is het dringend nodig, dat iemand langer dan zes weken de kostwinnersvergoeding wordt betaald, dan kan de burgemeester bij het departement van Defensie de zaak voorleggen.
Het is duidelijk dat door bovenstaande maatregel de bezetter trachtte een greep op de reserve arbeidskrachten in ons land te krijgen en deze aan te wenden voor zijn eigen oorlogsindustrie.
HERINNERING (9)
De veelheid der gebeurtenissen, welke ogenschijnlijk geen enkel verband met elkaar hadden maar toch zo nou met elkaar verweven waren maken het moeilijk de herinneringen in chronologische volgorde af te handelen. Het is om ter verduidelijking van het gebeuren, het hoe en waarom eens terug te grijpen op de reeds aan de orde geweest zijn jaren.
Het is begrijpelijk dat het reeds onder Duitse invloed staan de Departement van Defensie met zijn nieuwe regeling “Kostwinnersvergoeding” met de daarin voorkomende bepaling het terugroepen van: uit eigen initiatief naar hun haardsteden terug gekeerden militairen niet als deserteurs beschouwd of behandeld zouden worden. Evenmin lag het in de bedoeling het in actieve dienst terugroepen van werkloze militairen deze aangename verpozing te bezorgen en hun voor verveling te behoeden. Het was duidelijk dat hier een poging gedaan werd om een zo stevig mogelijke greep op het Nederlandse arbeids reserve te krijgen.
Ook willen wij eens ingaan op de zin: Zij die op eigen initiatief naar hun haardsteden terugkeerden. In de 3-4 G.B. Peeldivisie waren ook verschillende Udenhoutse jongens gelegerd. En van hen was sergeant en lag met zijn groep in een vooruit geschoven stelling met de opdracht de opmars van de vijand zo veel mogelijk te vertragen. Uit zijn nadien gebleken mededelingen is gebleken dat de verbindingen met de andere legergroepen al spoedig verstoord waren. Geruchten, berichten en bevelen kwamen dikwijls tegenstrijdig over zodat vele groepscommandanten niet meer wisten wat waar of niet waar was. De woorden N.S.B. en verraad deden de ronde en deprimeerden zo wel de officieren als de manschappen. De nu vermelde groep lag in afwachting op de komst van de Duitsers. Er waren geen uitgewerkte plannen voor een eventuele terugtocht evenmin voor aanvoer van herbevoorrading van voedsel of munitie. Op een gegeven moment kwam een Nederlandse kapitein op inspectie en vertelde hun dat zij nog vrijwel de enige geheel intacte groep in deze stelling was. Hij zag geen nut meer in een blijven en beval de groep zich op Eindhoven terug te trekken en te proberen zich met de hoofdmacht aan te sluiten. Op weg naar Eindhoven werden zij ingehaald door een afdeling P.A.G.(panster-afweer-geschut). Gezamenlijk gingen zij verder. Van een terugkerende ordonnans kregen zij bericht dat er drie Duitse pantserwagens op komst waren. De commandant beval de kanonnen in stelling te brengen. Maar de paarden die voor dit doel waren afgericht waren even zenuwachtig als de manschappen die hun moesten commanderen. Deze trokken nu samen de kanonnen in stelling daarbij het kreupelhout langs de weg gebruikend voor camouflage. Zodra de pantservoertuigen binnen schotsafstand genaderd waren werd heet eerste salvo afgegeven. Dit was een voltreffer en het eerste voertuig vloog in brand. Het tweede kwam al vurende achter het eerste uit, maar voordat de Nederlandse schutters ontdekt waren ondergingen zij hetzelfde lot.
De derde wagen nam geen risico en trok zich snel terug. Toen ven nadien een Duitse kapitein op deze groep stuitte, hij had in deze omgeving blijkbaar geen Nederlandse soldaten meer verwacht, werd hij aangehouden en gevangen genomen. De Duitser werd woest en snauwde, waarop een der Nederlanders antwoordde: “Gij waarschijnlijk ook niet”. Zij ontwapende hem en wilde weer verder trekken. De Duitser riep nog “mijne machine”. “Dat is waar ook”, antwoordde een Nederlander, hij nam zijn geweer en joeg ’n paar kogels door de benzinetank, waarop deze in brand vloog.
Daar de groep geen kans meer zag om zich met een ander onderdeel te verenigen viel ze uiteen. Sommige doken onder, anderen vroegen en kregen bij de bewoners van deze streken burgerkleding en gingen op eigen initiatief huiswaarts. En van hen kwam in Boxtel bij zijn familie terecht en verbleef daar zo lang tot dat de tijd rustiger geworden was en hij veilig naar Udenhout kon terugkeren.
Einde mei was van een Udenhoutse jongen, welke in Zuid-Limburg gelegerd was nog niets vernomen. Zijn ouders waren dodelijk ongerust over hem. Daar ondergetekende goed in Zuid-Limburg bekend was, werd op verzoek van de ouders met een broer van de vermiste op onderzoek uitgegaan. Op een vroege morgen werd de reis per fiets aanvaard. We wisten het adres waar hij de laatste ingekwartierd gelegen had. Op vele plaatsen waren sporen van de oorlog te zien. Vernielde bruggen, uitgebrande woningen, kapot geschoten bunkers. Neen de Duitsers hadden het hier ook allemaal niet voor niets gekregen. Ook passeerden wij de hierboven vermelde uitgebrande tanks. In m’n geest zie ik nog hoe een Duits soldaat verkoolde beenderen uit de tank haalde. Maar we hadden haast en zetten onze reis dan ook snel voort. Het adres waar hij het laatst gelegerd was hadden we spoedig gevonden. Daar vernamen wij dat hij ’n paar dagen voor de tiende mei naar zijn stelling gedirigeerd was. Wij zochten die plaats op er waren geen sporen van gevechten te zien. Op onze informatie vernamen wij dat deze groep soldaten in de rug waren aangevallen waardoor ze geen kans gehad hadden tot enig verweer. Er waren dan ook geen doden of gewonden maar alle waren als krijgsgevangen afgevoerd. Het was inmiddels al avond geworden en we besloten maar in Limburg te overnachten. De andere dag weer vroeg op weg naar Udenhout. Het was in ieder geval een geruststellend bericht dat we bij ons hadden. De bedoelde jongeman is in juni behouden en wel in Udenhout teruggekeerd.
HERINNERING (10)
Vraag en aanbod, bepaald de waarde. Dat was en is nog steeds geldende keiharde waarheid in de economie. Dat gold in de dertiger jaren en begin veertiger jaren ook op de arbeidsmarkt. De overvloed van aanbod van werkzoekende deden de lonen tot een minimum dalen. Voor hen die een “vaste” betrekking hadden in de rijksdiensten of dergelijke was het tegenover de “losse” arbeiders een gouden tijd. De keiharde gulden had grote waarde waardoor deze in een bevoorrechte positie geplaatst waren. Zij konden de meestal zeer goedkope goederen of diensten tegen minimale prijzen verkrijgen. Voor de “modale” werknemer was een weekloon van +/- F 20,== een goed loon. Voor de losse arbeiders gold een uurloon van 25 tot 40 cent een goed loon. Voor de uit dienst terugkerende militaire was het dan ook een rot tijd, waarvan de Duitsers een zo hoog mogelijk profijt trachtten te trekken.
Op 29 mei 1940 werd Seijs Inquart als Rijkscommissaris voor het bezette gebied geïnstalleerd. Deze man kreeg alle macht in handen en kon met zijn medewerkers beslissen over leven en dood. Seijs Inquart hinkte, door ’n mankement aan zijn linkerbeen. De Hagenaars wisten echter al gauw te vertellen dat het hinken kwam omdat hij een hakenkruis in zijn broek had, wat hem het lopen bemoeilijkte. Het verhaal ging dat de beroemde conferencier Busiau in een show in Utrecht op het toneel verscheen met een voor hem veel te grote pet, waarop met grote cijfers stond 61/4. Het publiek schoot meteen in de lach, daar zij meteen de klank verbinding als: “zes en ’n kwart” door had. Busiau keek verbijsterd, wees op zijn pet en zei op zijn pet wijzende: Dat is mijn maat niet”. Een levendig applaus was daarop het begrijpende antwoord.
Door de capitulatie was in feite het gehele Nederlandse leger in krijgsgevangenschap der Duitsers gekomen. Deze zouden geen volkenrechtelijke misdaad begaan hebben indien zij de gehele legermacht in krijgsgevangenschap naar Duitsland zouden hebben afgevoerd. Deze maatregel strookte echter niet met de plannen van Hitler. ‘Zijn uiteindelijk doel: het stichten van een duizendjarig Germaansrijk, waarin ook het Nederlandse volk, voor zover deze tot de Germaanse stam behoorden, alsmede de Vlamingen zouden worden opgenomen met het Duitse volk in een bevoorrechte en leidinggevende positie in gedrang komen. Het krijgsgevangenschap zouden de Nederlanders immers als een vernedering ervaren hebben en zich dan weinig enthousiast tonen om aan dat duizendjarig rijk hun medewerking te verlenen. Het Duitse bestuur koos voor een zachtere lijn. Was het Nederlandse leger uit zich zelf al gedeeltelijk gedemobiliseerd. Op maandag 3 juni 1940 werd een verdere demobilisatie aangekondigd. Ook hier werden beperkende regels gesteld. Wij weergeven de tekst.
Demobilisatie: slechts voor hen die werk hebben.
Bij de volgende etappe van demobilisatie mag alleen dan een militair met groot verlof worden gezonden indien hij aan den commandant van het betrokken enkelvoudig oorlogsonderdeel een verklaring van werkgevers, familie e.a. kan overleggen, waaruit blijkt, dat hij door loongevende arbeid dan wel andere wijze in eigen onderhoud kan voorzien, althans niet ten laste van de gemeenschap zal komen.
Bedoelde verklaring moet zijn gelegaliseerd:
a. door den betrokken burgemeester,
b. b. voor hen, die in overheidsdienst zijn, door het betrokken diensthoofd ter plaatse.
Aangezien een volgende etappe van demobilisatie binnenkort is te verwachten, wordt aan alle militairen, die voor groot verlof in aanmerking wensen te komen, in overweging gegeven voor de verkrijging van bovenbedoelde verklaring, reeds thans het nodige te verrichten.
De militairen worden er bovendien met nadruk op gewezen, dat gedemobiliseerde geen aanspraak kunnen doen gelden op steunverlening wegens werkloosheid.
Ook werklozen zeemiliciens moeten zich melden.
In aansluiting aan de publicatie namens de Opperbevelhebber van Land en Zeemacht o.a. inhoudende, dat zij, die zijn gedemobiliseerd of op eigen initiatief naar hunne haard zijn teruggekeerd en die geen loongevende arbeid hebben, zodat zij gedwongen zijn zich om steun aan te melden en die niet aannemelijk kunnen maken, dat zij voor 8 juni lonende arbeid kunnen verkrijgen, door den burgemeester in werkelijken dienst moeten worden geroepen en onverwijld moeten worden gedirigeerd op de depots, wordt medegedeeld, dat deze regeling eveneens geldt voor de zeemiliciens. In verband hiermede wordt de stat, waarop de depots zijn vermeld, met het volgende aangevuld: Allen, behorende tot de zeemilitie moeten zich melden bij: Het Marinedepot te Rotterdam, Museumplein 1, voorzover zij met groot verlof van het depot of van het depot Oudenhoorn vertrokken: Het Marinedepot Den Haag, Koningsstraat 3, voorzover zij met groot verlof vertrokken van dat depot.
Het Marinedepot Amsterdam, Marine-karzerne, voor zover zijn met groot verlof vertrokken van dat depot, vanuit IJmuiden of vanuit Den Helder.
Militairen der Zeemacht voor zover zij met groot verlof vertrokken van de depots Vaartuigen Rotterdam of Amsterdam, keren in het bovenbedoelde geval op die depots terug.”
Zo was alles met de oerdegelijkheid omschreven, en geen militair kon zich aan bovenvermelde verplichting
onttrekken, ten zij….
HERINNERING (11)
Wij willen nog eenmaal terugkomen op de demobilisatie van het Nederlandse Leger. En wel om de volgende redenen: Het is om de lezer duidelijk te maken van welke grote betekenis deze demobilisatie, welke tevens het terugsturen en in vrijheid stellen van de krijgsgevangen, had. Het was meer dan duidelijk dat de Duitse regering hiermede een uiterste poging deed om Nederland in zijn geheel als bondgenoot te krijgen. Dat deze uiterste poging in zijn geheel mislukte, op enige NSB’ers en enkele andere idealisten na, was de politiek van vrijheidsbeperking en gewetensdwang welke door de Duitse Nasi werd toegepast voor het grootse gedeelte de schuld daarvan. Wij laten de tekst in zijn geheel volgen:
“Met open vizier en eerlijk gestreden”.
De demobilisatie in Nederland.
Hoofdkwartier van den Fhuerrer, 1 juni (D. NB. )
Aan een voor de Opperbevelhebber van de Duitse troepen in Nederland bestemde verordening wordt ’t volgende ontleend: Het Duitse aanbod Nederland in bescherming te nemen tegen het bewezen voornemen de westelijke mogendheden, Nederland tot opmars basis tegen het Roergebied te maken, is bij de Nederlandse regering in verband met haar geheime verstandhouding met de westelijke mogendheden op een wel bewuste weigering gestuit. Zij leverde daarmede volk en land over aan de verschrikking van een oorlog, bracht echter zichzelf buitenlands in veiligheid. De Duitse Weermacht heeft in de hierdoor noodzakelijk geworden strijd met het Nederlandse leger al het mogelijke gedaan om de bevolking en het land te sparen. Dit standpunt van Duitse zijde kwam in hoge mate tegemoet aan de houding zoowel van den Nederlandse militair alsook van de Nederlandse burgerbevolking. Het was in overeenstemming met den culturelen en morelen stand van het Duitse stamverwante Nederlandse volk. De verantwoordelijke enkelingen die Duitse valschermjagers in gevangenissen geworpen, als misdadigers behandeld en daarop aan de Engelsen uitgeleverd hebben, zullen ter verantwoording worden geroepen.
De Nederlandse soldaat heeft echter overal met open vizier en eerlijk gestreden en onze gewonden en gevangen dien overeenkomstig goed behandeld. De burger bevolking heeft niet aan den strijd deelgenomen en zich tegenover onze gewonden eveneens naar de wetten der menselijkheid gedragen. Ik heb derhalve ook voor Nederland besloten, toestemming tot vrijlating der gevangen Nederlandse soldaten te verlenen. Het eerst komen in aanmerking leden van de Nederlandse Weermacht, die in de landbouw, in de mijnen, in de voedings-industrie, in het bouwbedrijf en in de mede aanverwante bedrijven werkzaam zijn. De overige leden van het Nederlandse leger zullen geleidelijk gedemobiliseerd worden teneinde het bedrijfsleven niet te overbelasten en daardoor werkloosheid te veroorzaken. Dezelfde bepalingen zijn van toepassing op de Nederlandse soldaten, die zich in Duitsland in krijgsgevangenschap bevinden. Over de Nederlandse beroepssoldaten zal ik nog nader beslissen.
In het licht van de historie en tevens in de wetenschap die in het jaar 1940 betreffende de neutraliteit van Nederland voldoende en in hoge mate bekend was, zit het hierboven staande stuk vol met leugens en tegenstrijdigheden.
Het Nederlandse volk diende er mee te leren leven. Open vizier en eerlijk gestreden, moge wel van toepassing geweest zijn op de Nederlandse soldaat, in ieder geval niet op de Duitse legerleiding, want schrijver was zelf getuigen hoe een lange colonne Duitse vrachtwagens alle voorzien met grote Rode-Kruis-tekens, bemand werden met gewapende Duitse soldaten. De colonne reed op de weg ’s-Bosch-Tilburg. Het was omstreeks juni 1940.
De Nederlanders troostten zich met de volgende gedachte: Duitsland beschermt ons, de Paus bidt voor ons en Engeland vecht voor ons. Wat kan er nu ons nog gebeuren.
HERINNERING (12)
In juni 1940 kwam de demobilisatie en de terugkeer van de krijgsgevangen voor goed op gang. Het een en ander verliep volgens een voorop gesteld schema, aldus niet allemaal tegelijk. Voor zover mij bekend is, zijn door de genomen bepalingen geen Udenhoutse mannen of jongens meteen naar Duitsland gestuurd of vrijwillig gegaan. Dit is wel gebeurd bij later gedane vorderingen. Het hier leegstaand mobilisatie centrum, drie grote en stevige gebouwen, plus een dienstwoning. Dit centrum werd door de Duitsers al spoedig in gebruik genomen en diende als bevoorrading van de op het vliegveld van Gilze-Rijen gestationeerde vliegtuigen. In deze gebouwen waren onderdelen ter vervanging van versleten of beschadigde vliegtuig-onderdelen, in grote mate opgeslagen.
Bommen of munitie zijn voor zover schrijver bekend nooit opgeslagen geweest.
Verschillende Udenhoutse jongens en mannen hebben in dit centrum gewerkt onder leiding en toezicht van Duitse soldaten. Deze waren hierdoor in ieder geval gevrijwaard voor uitzending naar Duitsland. Ook vrouwen hebben voor de Duitsers gewerkt, voornamelijk in de keuken en het schoonhouden van kantoren. Wat voor sommige vrouwen een geëigende bezigheid tegenover vreemden is, is niet bekend en hoogst onwaarschijnlijk. In ons dorp van toen 1940, waarin ieder iedereen kenden en ook iedereen van ieder alles wist, is daaromtrent niets bekend. De werkzaamheden des heren, was niet zo zwaar dat er veel zweetdruppels gevallen zijn. Sommigen wedijverden zich wie wel het beste en de meeste lijn kon trekken. Er valt hier geen enkel verwijt van “hulp aan de vijand” te maken. Daar was dit soort van werken te simpel en te eenvoudig voor.
Dat de Duitse leuze “Liever kanonnen dan boter”, in Duitsland effectief gewerkt had kregen we hier al gauw in de gaten. De Duitse soldaten konden n.l. van alles gebruiken. De winkel bedrijven beleefde ene gouden tijd. Geld hadden die heren genoeg. De persen draaiden volop er kwam meer geld in omloop dan ooit tevoren.
Vele winkeliers profiteerden hiervan en ik herinner me nog hoe een Duits soldaat die bij ons was ingekwartierd, aan mijn zus de door hem gekochte textiel liet zien en er zo tussen door opmerkte: “Ik geloof niet dat die meisjes daar goed wijs zijn”, m’n zus gaf nu niet direct een antwoord daarop en vroeg naar de prijs die hij voor deze textiel betaald had. Zijn antwoord hierop ontlokte bij haar de opmerking: “Ze zijn daar zo zot nog niet!”
Dat deze uitverkoop spoedig tot een schaarste zou leiden was duidelijk en het was dan ook zo dat in sommige winkels alleen maar ledige winkelbanken te zien waren. Het is heel zeker dat de Nederlandse regering de oorlog althans minister in Europees verband heeft zien aankomen. Mogelijk heeft ze geloof gehecht aan Hitlers woord de Nederlandse neutraliteit te zullen eerbiedigen, maar ook in dit laatste geval zou de aanvoer van overzee, gezien de ervaring van de oorlog 1914 – 1918, bemoeilijkt zo niet in zijn geheel onmogelijk gemaakt worden.
Het waren in de troonrede, Prinsjesdag september 1918, in haar beschouwing over de algemene voorraad der levensmiddelen de samen vattende zinnen: “De oogst is zo goed als ingehaald en naar onze berekening is bij de huidige levensmiddelenvoorziening een voldoende voorraad tot maart 19191. Is de aanvoer van overzee dan nog onmogelijk, Zo helpen ons dan de Almachtige God”
Dat Nederland in een nog veel ergere toestand zou komen te verkeren en in het Noorden van ons land velde de hongerdood zouden sterven, daarvan waren wij ons toen in 1939 niet bewust.
Zeker is het dat de Nederlandse Regering grote, niet bederfelijke voorraden heeft aangelegd. Een hier in Udenhout leeg staand gebouw werd van de N.C.B. afgehuurd en als opslagplaats voor granen gebruikt. Dat de Duitsers van deze voorraden geprofiteerd hebben is zeer duidelijk. Goering wist ons in een toespraak te vertellen: “Wat men in de bezetten gebieden op de bonnen krijgt, is maar een extraatje en men voorziet zich door in hoofdzaak via de sluikhandel. Bij voeding komt op de eerste plaats en bovenal het Duitse volk… Als er gehongerd moet worden dan in geen geval in Duitsland”.
In maar 1937 werd een rijksbureau ter voorbereiding van voedsel-voorziening in oorlogstijd opgericht. Prijsopdrijving en hamsterwet volgde in 1939. In juli 1939 afkondiging van de Distributiewet en werd de bevolking van bonkaarten voorzien. Op 16 oktober 1939 werd met de distributie van levensmiddelen een aanvang gemaakt. Het was of er proefgedraaid moest worden. Verkoop van suiker zonder bon was vanaf die dag verboden. De particulieren konden tegen inwisselen van bon no. 1 een hele kilo suiker kopen en moesten het daar drie weken mee stellen. De winkeliers moesten deze bonnen op “vellen” plakken waardoor zij van het distributiekantoor toewijzingen kregen, waarop herbevoorraad kon worden. Er was dus geen kans tot smokkelhandel indien alles eerlijk en correct verliep. Maar ja, dat eerlijk en correct! Dat hij die zonder zonde… Vele Nederlandse brouwen, niet gewend zich veel beperkingen op te leggen konden met die kilo suiker in drie weken er niet uit mee en sommigen namen alvast een voorschot op bon no. 2. Het lag toch voor de hand met no. 1 was er begonnen dus was nu nummer 2 aan de beurt. Dat pakte echter anders uit, bon no 2 werd ongeldig verklaard en de volgende toewijzing had plaats op bon no.3. We willen besluiten met een anekdote uit die tijd:
Er zijn drie Engelse spionnen door de Duitsers opgepakt. Ze spraken vlot Duits en hadden Duitse militaire uniformen aan. Hoe warden ze dan herkenbaar?
Wel ze hadden geen pakjes bij zich om naar huis te sturen!
HERINNERING (13)
… Wat kan er nu nog gebeuren? ’t Was de slotzin van deel elf van onze herinneringen. Er stond nog heel veel te gebeuren. Het had er wel de schijn van dat het Nederlanders waren die over ons land regeerden, maar in werkelijkheid waren het de Duitse machthebbers die aan de touwtjes trokken.
Op 16 oktober 1939 werd de distributie van levensmiddelen ingezet en suiker was vanaf die datum alleen nog slechts tegen inlevering van een bepaalde bon verkrijgbaar was deze inzet als een symbolisch zoethoudertje bedoeld? Op elf november volgde de peulvruchten. In December wordt een nota over de economische verdediging van de Nederlandsenvolkshuishouding aan de Staten Generaal aangeboden. Door de overvloed van voorraden in winkels en magazijnen waren de meeste Nederlanders zich er niet van bewust in welke situatie zij bij een eventuele oorlog met Duitsland, of bij een langdurige oorlog buiten onze grenzen, zij terecht zouden komen. De prijsopdrijvings- en Hamersterwet welke in 1939 tot stand kwam maakte weinig indruk en meestal werd deze niet serieus genomen. Trouwens zij die deze wetten aan hun laars gelapt hebben en later niet voor smokkelen of woeker gegrepen zijn, zijn het beste afgeweest. Op 6 juni 1940, ongeveer een maand nadat de Duitsers ons land bezet hadden werd overgegaan tot rantsoenering van levensmiddelen. Koffie en thee waren nu het eerst aan de beurt. We willen de lezer niet vermoeien om alle data waarop de distributie van de bepaalde levensmiddelen tot stand kwam te vermelden. Wel willen we deze in volgorde waarop deze plaats vond weergeven.Het ging snel en binnen enkele maanden was er buiten de distributie om alleen tegen grof geld nog wat verkrijgbaar.
17 juni 1940 werden brood en bloem gerantsoeneerd. Vervolgens rijst, vermicelli, maïzena, boter, margarine, vet en spijsolie. Schoeisel, vlees en vleeswaren, kaas, gort en grutterswaren. Eieren, koek en gebak. Gas en elektra. Februari 1941 koffiesurrogaat, melk aardappelen, jam, cacao, sinasappelen, suikerwerk en chocolade. In juli 1942 werden de boter, vet en kaas- randsoenen verlaagd. Taptemelk komt op de bon, evenals appels, 18 Maart 1943 wordt het vleesrantsoen tot 125 gram per week teruggebracht. Vervangingsmiddelen worden gedistribueerd, alsmede groenten en fruit. Na 14 november 1943 zijn vrijwel alle textielproducten nog slechts met speciale vergunningen verkrijgbaar. Zo te zien was er alles nogal verkrijgbaar. Het is echter wel zo dat dit alles slechts met mondjesmaat werd toebedeeld en de broekriem steeds strakker moest worden aangehaald. In de “Deutsche Zeirung in de Nederlanden”, verschijnt op 20 maart 1941 een artikel over de noodzaak dat Nederland zich zelf moet voeden. Daar hadden die Nederlanders dan ook wel oren naar. En onder de slogan “Nederland voed zich zelf,” werd dan ook door ieder die kon, waar maar mogelijk, de Duitsers ontrokken.
De distributiebonnen gaven gelegenheid tot ruilen en verkoop. Cacao, suikerwerken en chocolade waren in veel en vooral in de grote gezinnen, destijds een weelde en konden nu dus heel zeker, best gemist worden. Deze bonnen, en vooral ook die waarop rookartikelen verkrijgbaar waren, vormden dan ook een welkome neveninkomen of deden dienst als ruilobject. Met groenten en aardappelen was hetzelfde gesteld. Wel werd rekening gehouden met eigen teelt, maar daar was altijd toch wel iets mee te schikken, daar de controle vrijwel geheel in handen van de Nederlanders was, welke ook honger hadden. Met de vleeswaren werd het steeds moeilijker. Alle geboorten van vee moest met getal en datum worden aangegeven. Alsmede de verkoop en de slacht. Nu gebeurde het natuurlijk weleens dat een varkenshouder bij een grote worp biggen ze niet allemaal tellen kon en dat er eentje bij inschoot. Deze werd dan zorgvuldig apart gezet en extra gekoesterd. 10% Van het vee moest worden afgeslacht en een gedeelte waarvan aan Duitsland worden geleverd. De varkensstapel moest tot de helft worden teruggebracht, 2/3 van het pluimvee moest worden geslacht en naar Duitsland verzonden worden. Door de beperkingen van het vee kwamen er weilanden te veel en daar de granen tot het meest noodzakelijke voedsel behoorden werd voor het scheuren van grasland om het tot akkerbouw om te vormen premie uitgeloofd.
Op 18 juni 1940 worden er reeds besprekingen met de Duitsers Schobeek en de S.S. Hauptsturmfurer over de voedsel voorziening in Nederland. Uit de inventarisatie van de granen, was gebleken dat de graanvoorraden tot de oogst 1941 krap was, zodat er niets naar Duitsland geleverd kon worden.
HERINNERING (14)
Wij zouden deze aflevering willen beginnen met een oud gezegde waar God zijn kerk bouwt, bouwt de duivel zijn kapel. Wat inhoud dat goed bedoelde instellingen of wetten, benut worden tot persoonlijke voordelen en verrijking. De distributie had tot doel de beschikbaren voorraden levensmiddelen en andere gebruiks artikelen zo rechtvaardig mogelijk onder de bevolking te verdelen. Levensmiddelen werden verdeeld door een bonnen stelsel, gebruiks voorwerpen zoals schoenen, kleding, rijwielbanden enz. daarvoor moesten speciale aanvragen worden ingediend waarop al of niet gunstig werd beschikt. In deze laatste regeling was vrienden dienst intimidatie en diens en wederdienst mogelijk.
De aangewezen bonnen bleven een bepaalde periode geldig. In deze periode moesten de bonnen worden ingeleverd om het aangewezen te kunnen kopen. De winkelier moest dan deze bonnen op de daarvoor bestemde formulieren plakken en kreeg op het distributie-kantoor daarvoor de z.g.n. toewijzingen die hij bij zijn grossier of fabrikant kon inleveren voor herbevoorrading. De volle op het distributiekantoor ingeleverde formulieren moesten dan vernietigd worden. Maar het gebeurde wel eens dat zo’n formulier in de binnenzak van een ambtenaar die deze dan terug gaf aan de betrokken winkelier welke daar dan opnieuw een toewijzing op kreeg. Het wil mij voorkomen dat de betrokken ambtenaar deze oneerlijkheid eerder bedreef om de Duitsers te benadelen, hij was een echte moffenvreter, dan om zich te bevoordelen.
Vriendjespolitiek. O ja. Destijds waren hier in Udenhout nogal verschillende grotere en kleinere kruidenierswinkels. Het was toen nogal gebruikelijk “klanten” gaan vragen om dan later de boodschappen thuis te bezorgen. Dat daarbij een rijwiel nodig was is voor iedereen begrijpelijk. Nu gebeurde het dat een van die kleine bedrijfjes rijwielbanden aanvroeg en ook kreeg toegewezen. Een wat groter kruideniersbedrijf had reeds driemaal een aanvrage ingediend maar was telkens afgewezen. De betrokken winkelier wachtte op een avond de ambtenaar welke over deze zaken besliste op en deze kreeg het volgende te horen: “Dat kleinere bedrijf heeft van jou op zijn aanvrage wel rijwielbanden toegewezen gekregen. Ik heb reeds driekeer een aanvrage ingediend welke telkens is afgewezen. Nu heb ik voor de vierde keer een aanvrage ingediend. Indien deze nu weer wordt afgewezen dan zal ik met jou wel ‘ns afrekenen begrepen!” Die aanvrage werd pront gehonoreerd.
Wanneer een aanvrage werd afgewezen kon men een beroep doen op de directeur van het distributiekantoor om de noodzaak van toewijzing van een rijwielband nader toe te lichten om alzo het gevraagde toch nog te verkrijgen. Een door de afwijzing zich gedupeerde, vroeg en verkreeg een “audiëntie” bij deze anders zo onbereikbare functionaris. Hij kreeg gelegenheid zijn aanvrage te motiveren, deze berustte op 2 factoren n.l. : A) hij had het rijwiel voor zijn bedrijf nodig, voor bezoek aan diverse klanten, B) hij was lid van de luchtbeschermingsdienst waarvoor zich spoedig te kunnen verplaatsen nodig was. De in deze gezaghebbende ambtenaar werd er bij geroepen en deze haalde het ingediende formulier op. Daaruit bleek dat het per dag te rijden kilometers te laag was opgegeven. Er stond 18 km p. dat en dit moest min. 20 km. Per dag zijn.
Op grond daarvan was de aanvrage afgewezen. De aanvrager vond het veranderen van 18 tot 20 km. Geen bezwaar en veranderde dat meteen. Waarop de betrokken ambtenaar opmerkte; dit is buiten mijn verantwoording. De aanvrager antwoordde: “Geen nood, dat verantwoord ik zelf wel”.
Toen de ambtenaar weg was, zei de directeur in wiens tegenwoordigheid dit alles afspeelde, Ik ben als vreemde hier in Oisterwijk ingekomen, ik heb een karwei op te knappen en weet niet tot wie ik me moet wenden, zou jij het willen doen?”
Dat was gauw tot een akkoord en zo was die zaak in de kortste keren geregeld en afgehandeld tot genoegen van beide partijen.
Het steeds nijpender wordende gebrek aan rijwielbanden deden de wielrijders zoeken naar vervangingsmiddelen. Die waren er zo goed als niet te vinden. Gepoogd werd de totaal versleten en niet meer te repareren banden te vervangen door hout hetwelk natuurlijk geen succes werd. Ook geheel volle banden waren niet te berijden. Dikke gas en tuinslangen hadden het nadeel dat die niet goed aaneen gemaakt konden worden hetwelk de berijder telkenmale, als die las op het wegdek kwam een schok gaf.
Het gaan fietsen was geen aangename ontspanning meer. Teneinde raad waren er ook fietsers die dan maar gewoon op de velling reden, hetwelk de snelheid niet bevorderde. Er zullen natuurlijk via de zwarte markt nog wel banden verkrijgbaar geweest zijn, over prijzen daarvan is mij niets meer bekend.
– – – – –
Een klein joch reed met zijn step naast een Duits soldaat. Deze sprak hem aan en zei: “Wat heb jij een mooie step, zeker jarig geweest.” “Nee”, was het antwoord. “Gekregen van je Opa?”, “Ook niet”. “Nu weet ik het”, zei de Duitser, “voor overgang op school van je vader gekregen”. “Mis”, antwoordde de jongen. “Dan heb je hem zeker gestolen?”, opperde de Duitser. “Dan zou ik hem toch zeker wel groen geverfd hebben”, wat het nu verontwaardigd antwoord.
HERINNERING (15)
Naar mate de oorlog langer duurde werden de rantsoenen steeds kleiner zodat op vele plaatsen, vooral in de grote steden waar alles op de bonnen gekocht moest worden, steeds meer honger geleden werd. Op 27 oktober 1943 achtte Ir. Louwes, directeur generaal van de Voedselvoorziening in Nederland, de Haubtabteiling Ernahrung und Landwirtschat, zich genoodzaakt deze te waarschuwen over de slechte voedings- en gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking; hij verzocht om ingrijpende wijzingen te brengen in de export en de leveranties aan de Wehrmacht. Of deze beperkingen resultaat opgeleverd hebben betwijfelt schrijver, wel weet ik wat in augustus 1944 per volwassenen voor 22 cent per week op de aangegeven bonnen verkrijgbaar was. Een vetpot zal het voor de meeste mensen dus wel niet geweest zijn.
Daar ook de genotmiddelen zoals chocolade, suiker en suikerwerken op de bon waren evenals tabak en tabaksartikelen en deze in vele gezinnen niet of nauwelijks gebruikt werden, waren deze bonnen in de sluikhandel geld waard en vormde een inkomen voor hen die hun geld voor andere zaken beter konden gebruiken. Vooral tabak en boterbonnen waren in trek en daardoor ook duur. Het is moeilijk om deze kringloop precies te omschrijven daar er zo veel manieren waren om clandestien te kopen en te verkopen. Wel is zeker, dat de producenten, ik denk hierbij het eerste aan de landbouwer en fabrikanten van levensmiddelen en in feite aan iedereen welke iets voortbrachten of wel handeldreven. Het is onzin alleen de boer van woeker te beschuldigen het is naar mijn ondervinding dat allen die met handel en industrie te maken had, op enkele idealisten na allemaal zich hebben schuldig gemaakt aan overtreding van de distributie en prijsbeheersingwetten. En die dat niet gedaan hadden, hebben er weinig of geen kans voor gehad. Voorbeelden te over om aan te tonen dat hij die kans had zich te verrijken of te bevoordelen dat in de regel niet nalieten en daarvoor zich door verschillende motivaties ook rechtvaardigde. De prijzen op de zwarte markt stegen dan ook met de dag en vele directe levensbehoeften waren voor de kleine man dan ook onbetaalbaar, tenzij dat hij zelf er kans voor zag een handeltje er van te maken.
Twee Tilburgse vrouwen klopten aan bij een Udenhoutse boerin en vroegen of zij per vrouw twee eieren konden kopen. Ja dat kon. De officieel vastgestelde prijs was 5 cent per stuk, de Tilburgse dames moesten er f 1,25 per stuk voor betalen. En dat gebeurde dan ook, iedere twee eieren was 2 x f1,25 = f 2,50. Toen de transactie was afgesloten zei de boerin: “Ik ken jullie wel”??? “Ja, ik ken jullie goed. Vroeger, dat was dan voor de oorlog, het was nu 1943, stond ik met een korf eieren op de Besterse markt. Dan kwamen jullie, je waart altijd samen, en vroegen aan mij wat de eieren kosten. Ik zei dan 2,5 cent per stuk, Ge rommelde dan ‘ns in de korf, stiet hier of daar ‘ns een ei kapot, die ge dan ook niet mee nam of ze ook niet betaalden en dan ging je naar m’n buurvrouw eieren kopen want die waren groter wist ge dan te vertellen. Maar nu kosten ze f 1,25 per stuk en het zijn nog niet eens de grootste”. Goeden dag samen en wel thuis!!”
Het was op ’n zomer dag in juni 1943 dat ik voor een zakelijke aangelegenheid kwam bij een landbouwersfamilie in Riel. De oudste zoon zat buiten en had op een tafel voor hem pakjes Rode-Ster tabak liggen. Een ongekende weelde in die tijd. Ik vroeg hem hoe hij aan die tabak gekomen was, waarop hij mij vertelde dat hij bij de Landstand, een organisatie onder auspiciën van de N.S.B. gegaan was, daardoor in de bevoorrechte positie was gekomen en tabak gekregen had voor het beroken van de bijen wanneer deze verzorgd moesten worden. De Landstand kan mij niets ver…., maar de tabak wel, verduidelijkte hij mij. In mijn hart was ik niet met hem eens, maar per slot van rekening moest hij het zelf weten.
Op m’n vraag of ik een pakje tabak kon overnemen kreeg ik een bevestigend antwoord. En de prijs, nou die viel me in deze bitter tegen. De gewone prijs was 13 cent per pakje. Ik behoefde “slechts” f 2,50 te geven! Dat deed ik, ik betaalde prompt de twee gulden vijftig, had met zijn ouders ook nog wat te verreken en telde toen meteen die F 2,50 er extra bij. ’t Was toen nog een voordeeltje.
Zijn vader was in gesprek met een Tilburger die een zak tarwe van hem wou kopen. Nou dat kon, in het zwart natuurlijk. De vooroorlogse prijs was 7 cent per kilo. Nu vroeg de boer F50,– per zak. Dat vond de Tilburger wel veel te duur. Hij noemde het een woekerprijs. Waarop de boer antwoordde: “Hoor ‘ns hier beste man, toen ik de tarwe moest verkopen voor 6 of 7 cent per kilo, was jij er niet om mij 8 of 9 cent te bieden omdat ik tegen 6 of 7 cent nauwelijks de kostprijs kon verdienen. Jij kocht waar je het goedkoopste kon kopen, ongeacht of de boer zijn boterham er aan kon verdienen. Wanneer ik deze tarwe aan een Belg verkoop kan ik er meer voor vragen. Dus je koopt of je doet het niet”. Hij deed het wel.
Men kan nu alle boeren over een kam gaan scheren, maar dat zou een grote onrechtvaardigheid zijn, bovendien waren de mensen uit andere standen niet veel beter.
Ik stapte eens een keer bij een molenaar binnen waar de knecht druk met roggemalen bezig was. Achter in de molen stond een “hoogkar” met ’n tiental zakken rogge er op die blijkbaar clandestien gemalen moesten worden. De man haalde een zak rogge van de kar, stortte die in de transporteur welke de rogge naar boven transporteerde. Terwijl de man de tweede zak ging halen nam de molenaarsknecht een grote schep, haalde uit een van de dichtbijstaande zak een schep vol en deed dat bij de rogge er zorgvuldig op lettende dat er op de transporteur niets van te zien bleef. Dat spelletje herhaald zich telkens als de boer de zak gemalen rogge weg bracht en een nog te malen mede terug bracht. Ineens kreeg hij er erg in dat ik dat gewoon stond af te kijken. Hij keek me aan en zei toen: “Ja, ik ben een beetje gemengd varkensvoer aan het maken”. Ik gaf geen antwoord en weet niet of hij daarmee de boer of de varkens bedoelde. Wel wist ik dat die boer, zonder dat deze daar iets van wist plm. een halve zak rogge zemelen inplaats van roggemeel mee naar huis kon nemen, die de molenaarsknecht op deze manier heel gewoon tegen roggemeel had omgeruild. Want de zakken rogge werden voor en na het malen gewogen. Het gewicht had hij dus wel. Maar de kwaliteit niet.
Of deze handelswijze nou rechtvaardig was dat zullen we, naar een oud gezegde, God en de mulder maar laten scheiden, want die scheiden zo veel.
Alles wat men kocht buiten de distributie om was buitensporig duur en dat terwijl de arbeidslonen vrijwel hetzelfde bleven.
Al gingen die dan ook wel een stijge3nde lijn vertonen. Veertig tot vijftig cent per uur dat was in 1943 en 1944 een goed uurloon.
Wilde men zich eens een extraatje verwerven dan was men nood gedwongen, ofwel op een of andere manier aan de smokkelpraktijken mee te doen, ofwel door ruilen het begeerde te bemachtigen.
Een vrouwelijke hulp in het huishouden werd met 75 cent tot F 1,– per dag als goed betaald beschouwd.
HERINNERING (16)
We willen nog even doorgaan met het noemen van prijzen. Het was niet alleen de landbouwer die “goede” prijzen maakte. Voor een coupon wollen kamgaren 3.10 m. dus voldoende voor een kostuum naar maat werd f 300,== neergeteld. Een paar schoenen gingen al gauw f 80,= tot f 90,= kosten. Paling voor ’40 – 50 cent per bosje van ’n zestal kleine palingen . Voor paling van enige betekenis werd al gauw f 30,= per stuk betaald. Aardappelen tot f 0,60 per kilo. Boter
f 25,= per pond. Rund- of varkensvet f30,= tot f 40,= per kilo, Spek F 30,=, ham f 50,= tot f 70,= per kilo. Met de alcohol was het al niet beter gesteld. Het was wel zo dat we in ons stamcafé iedere zondag ’n paar glaasjes jenever konden kopen tegen de oude prijs dat was dan 15 cent per glas. Maar deze jenever bestond dan ook voor minstens 50% uit water zodat men amper kon proeven wat men dronk. Een opmerking in deze richting werd met een schouderophaling door de kastelein beantwoord, waaraan hij ten overvloede nog aan toevoegde: “Wij krijgen hem zo van de slijterij”. Hetwelk voor kennisneming werd aangenomen, maar de klanten dachten er toch wel anders over. Ik moet er echter wel aan toevoegen dat “onze” slijter ieder kwartaal een halve liter tegen de normale prijs kwam brengen. Ook bij uitzonderlijke gelegenheden kon men op hem rekenen en behoefde men niet in het “ zwart” te betalen. Want dan liepen de prijzen op tot 50 a 60 gulden per liter.
Ik vertelde reeds over de rijwielbanden. Bij leeftijdsgenoten heb ik daarover nader geïnformeerd. Deze vertelde mij dat een buitenband f80,= moest opbrengen. Hij had voor een nieuw rijwiel f 400,= moeten betalen, terwijl de gewone prijs van een rijwiel hooguit f 60,= kostte. Er waren ook rijwielen die amperaan f 50,= waren.
Daar ook de kolen streng gerantsoeneerd waren en er dus een tekort was om de huiskamers in de winter te verwarmen en ook voor eten te koken, kwam stookhout er natuurlijk als vervangingsmiddel aan te pas. Ook deze prijzen logen er niet om. De eerder waardeloze hakspaanders gingen nu 15 a 20 cent per kilo doen. Dit hout was nog groen en nat. Zodat men een aardige duit neertelde voor het water dat dit hout bevatte. Tabak was een eveneens begeerd artikel. Men kon zich gelukkig prijzen als men via via eens een kilo tabakstof kon kopen welke in de pijp best te roken was. Het meerdere deel van de rokers rookten de vanuit België binnen gesmokkelde tabak. Welke goed vochtig, om niet te zeggen, goed nat f 3,50 per 50 gram kostte. Deze tabak had spottende naam: “Fleur de matras”, oftewel, versneden en bewerkt zeegras.
Een vervangingsmiddel kwam op de markt en dat was dan wel de beroemde, of liever gezegd, de beroerde “eigen teelt”. Men kon nl. tabaksplantjes kopen. Deze groeide dan, uitgeplant in eigen tuin, uit tot flinke planten met grote bladeren. De onderste bladen waren de beste, dat was nl. het zandblad. Wanneer de planten waren volgroeid dan werden deze geplukt, tot bussels gebonden en tussen hooi gestopt om ze te laten broeien. Daar dit zonder enige vakkennis gebeurde was het dan ook niet te verwonderen dat er weinig goeds van terecht kwam. Lukte het echter wel, dan werden de bladderen gedroogd en gingen vervolgens naar een tabaksfabriek om deze te laten fermenteren en te snijden, waarna men inderdaad tabak terug kreeg. Men moest echter wel ijzersterke longen hebben of men rookte zich aan dat spul kapot. Ook was er nog in die handel buhcheque te koop. Degene die deze kochten verzamelde alle eindjes van sigaretten en peukjessigaren die weggeworpen werden. Deze werden dan van papier ontdaan, de sigareneindjes klein gesneden, gedroogd en opnieuw verkocht. Rookt smakelijk.
HERINNERING (17)
We willen deze aflevering beginnen met een spotlied uit die tijd, het was 1943. We vonden het nog tussen enige oude paperassen.
Het valt niet mee om wat te zeggen
Over deze nieuwe tijd
Men moet secuur nu overleggen
’t Moet toch de waarheid zijn.
Om de winkels te bekijken
Och dat is geen aardigheid
Keuze maken is niet moeilijk
In deze distributietijd
Somtijds is het wel eenvoudig
Alles is immers op de bon
Heil! Degene die dit kunstje
Eindelijk voor ons verzon
Bij een schilder koopt men schoenen
Bij een bakker brandewijn
Bij een visboer, turf, konijnen
Bij een kruidenier satijn
Voor tabak moet gij nu wezen
Bij uw kolenhandelaar
Voor uw brood en pelterijen
Komt gij bij een goudsmid klaar
Hebt gij zeep of scheerkwast nodig
Gaat maar naar een drukkerij
En uw hout en extra kolen
Krijgt gij uit een slagerij
Kippen worden prompt geleverd
Door een bloemkwekerij
Voor bananen, thee en koffie
Is de markt inmiddels vrijdag
Denken we aan ’t verleden
Aan die goede oude tijd
Dan zeggen we tot elkander
Waren we maar die moffen kwijt.
Tegenover de royaliteit van de slager steekt de bekrompen schrilheid, misschien wel noodzakelijk, wel erg af. Doch de eerste kon door zijn ambachtelijk werk zich meer ruimte schappen in de distributie van vlees en vleeswaren dan wie ook. Het aan huis slachten van varkens en soms ook van kalveren was toen nog een algemeen gebruik. Door het opvangen van het bloed, hetwelk anders toch verwaarloosd werd, en het kopen van lever die destijds door het boeren gezin evenmin gebruikt werd kon door de slager, door de veelheid van de huisslachtingen, thuis bloed en leverworst gemaakt worden. Deze werd dan op de bon ofwel in het zwart verkocht. Dit en nog andere zaken schiepen een ruimte die vooral in de zwarte handel goed van pas kwam. De lezer zal zich misschien afvragen, was er dan geen controle? Het antwoord daarop is: Ja, die was er wel, maar daarin was een groot verschil. De meeste van hen kwamen uit de boerenstand en met enig variant op het gezegde: “grote honden bijten elkaar niet”, was het dat de kleine honden het ook niet doen. De heren controleurs kende spoedig het klappen van de zweep en… ze hadden ook honger!
Het was allemaal officieel geregeld. Het geslachte varken of rund moest onder toezicht van een controleur gewogen worden. Daarna moest de betreffende boer de vleesbonnen inleveren. Was b.v. het vleesrantsoen 250 gram per persoon per week, en bestond het gezin uit 8 personen, dan mocht hij per jaar 8×250 gr. X 52 weken, 104 kilo vlees behouden en daardoor de benodigde bonnen inleveren of werden in de daarop volgende periode ingehouden. Was het geslachte niet aan dat gewicht dan mocht met dezelfde regeling nog eenmaal geslacht worden. Nu gebeurde het dat er een huisslachting plaats had bij een hoofdcontroleur. Zijn varken haalde precies het gewicht waarop hij enigszins teleur gesteld terloops opmerkte: “Jammer dat het varken niet 10 kilo minder woog, dan mocht ik dit jaar er nog een slachten.
Nu dat was wel te regelen. En de man kon zijn tweede varken dat jaar nog slachten, maar hij zat nu wel vast aan de slager welke daarvoor een gepast gebruik maakte. Ook wanneer er bij een burger geslacht werd, werd er bij het wegen wel eens door de vingers gezien. Er waren echter ook nog andere controleurs te verwachtten, lid van de landstand en/of van de N.S.B. Met deze heren was het niet goed kersen te eten. Met een eventuele smokkel of ontduiking ging men onverbiddelijk op de bon en de straffen daarvoor waren niet mals eerder huiveringwekkend. Kon een overtreding der wetten, b.v. te weinig melk leveren met een geldboete worden afgedaan. Het clandestien slachten of smokkelen op grotere schaal werd onverbiddelijk met gevangenisstraf gestraft welke tot gevolg kon hebben het verbannen naar een concentratiekamp. Slechts weinigen zijn daarvan teruggekeerd. Ik moet er aan toevoegen dat dat geen Udenhouter is overkomen. In een zware overtreding liep de boer bovendien nog de kans dat zijn gezin uit de boerderij gezet kon worden die dan verder geëxploiteerd werd door de Heidemaatschappij. Tijdens het clandestien slachten van een kalf waarmede voor alle voorzichtigheid de “goei” kamer was uitgekozen, zagen boer en slager een berucht controleur aankomen. Zij beleefden nu de schrik van hun leven, want zij wisten dat wanneer hij hun zo zou vinden ze onherroepelijk tot het concentratiekamp veroordeeld waren. Goede raad duur. De boer ging de huiskamer in, in angstige spanning wat er nu gebeuren ging. De slager zat in doodsangst bij het reeds gedode kalf en zag maar een uitweg: als die vent hier binnen komt dan steek ik hem kapot. Wat er dan later van komt zien we dan wel weer. De controleur ging met de boer het vee tellen en omdat daar alles in orde bevonden werd gingen zij samen weer de huiskamer in. Na nog een praatje gemaakt te hebben stapte de controleur op. Het was hem blijkbaar niet opgedragen een huiszoeking te doen.
Kinderen en dronkaards zeggen de waarheid, is een oud gezegde: Alhoewel de waarheid niet altijd in dank aanvaard wordt. Zo’n geval overkwam een boerin welke een controleur over de vloer kreeg om het vee te tellen. Op de vraag hoeveel kippen ze had antwoordde zij: “Vijfentwintig”, waarop zo’n spruit van een jaar of vijf het woord na men riep: “och moeder, we hebben er wel vijftig”. “Vijftig?” deed de controleur verbaasd, dan gaan wij ze samen eens tellen”. Hij nam de jongen bij de hand en ging er mee naar het kippen hok. Maar telt maar eens een partij rondscharrelende kippen.
Ondanks de medewerking van de vijfjarige kwam de controleur niet verder dan vijf en twintig. Hij ging weer naar binnen en zei tegen de vrouw, “Ik kan niet verder tellen dan vijf en twintig, maar als ge er meer hebt ruimt er dan enkele op, er moest eens iemand komen die geleerder is dan ik en verder kan tellen, goede dag samen!” Of dat de knaap een reprimande gehad heeft voor zijn waarheidsgetrouwe mededeling, heeft de controleur niet afgewacht, maar is wel waarschijnlijk.
HERINNERING (18)
In feite stonden alle landbouwbedrijven onder controle van het distributie bureau voor landbouwproductie en aangelegen delen te Berkel-Enschot. In de wandeling werd het gewoon het bureau genoemd en de directeur: de bureauhouder.
Wie het geweest is weet ik niet, of dat hij bijzonder streng was kan ik moeilijk veronderstellen, gezien de gedragingen van de controleurs en de landbouwers. Op dit bureau werd wel uitgemaakt wat en hoeveel de landbouwer moest leveren. De oppervlakte van de beteelde grond bepaalde hoeveel koren, of aardappelen geleverd moesten worden. Zo ook met het aantal koeien, maar daarbij gold dan ook nog de bepaling dat alle melk geleverd moest worden behalve dan die benodigd en toegestaan was voor eigen gebruik. Het dorsen der granen, ook het rooien van de aardappelen stonden onder controle. Het melken was moeilijker te controleren daar die beesten in het algemeen genomen omstreeks dezelfde tijd gemolken werden. Bovendien waren die beesten verschillend in de hoeveelheid melk gift. Het was voor de boeren dus zaak om van begin af zo weinig mogelijk te leveren. Voor de controleurs was het dus zaak de melkers op heterdaad te betrappen, hetwelk dan ook een boerin op een zondagmorgen prompt overkwam. Op deze hofstede kwamen nogal veel burgers een liter melk halen die meestal tegen fabrieksprijs verkocht werd. Daardoor werd minder geleverd dan het “bureau” verwachtte. Door dit te weinig leveren, ook indien het granen of aardappelen betrof, kwamen die landbouwers op de zwarte lijst te staan en extra gecontroleerd. De boerin in kwestie had de controleurs niet zien aankomen, “anders had ik wel een emmer met melk laten omvallen”, zo verontschuldigde zij zich later. Een proces en een fikste boete waren het minder aangenaam resultaat. Een andere landbouwer bracht het er beter af. Hij had aangifte gedaan van het slachten van een varken. Prompt werd het beest geslacht en gewogen onder toezicht van een controleur die op diverse plaatsen een stempel zette als bewijs dat er een controle had plaatsgehad.
Hij werd daarop uitgenodigd mede naar binnen te komen om een kop koffie te drinken, welke uitnodiging hij aanvaarde. Van deze gelegenheid maakte een zoon gebruik om de stempel uit de fietstas te nemen en vlug het varken dat daags van te voren geslacht was eveneens van de nodige stempels te voorzien. Dat de controleur toen vriendelijk werd uitgewuifd kan men zich voorstellen.
Niet alleen de boerenstand stond onder druk, maar vooral ook de producerende middenstand. Door de prijsbeheersingwet was het voorgeschreven dat bij ieder afgeleverd werkstuk een gespecificeerde kostprijs-berekening bij het afschrift van de uitgaande nota moest zitten. Bij controle van een goed gevoerd bedrijf die overeen zeer duidelijke en gedetailleerde boekhouding beschikte bleek op de berekening niet het aantal spijkertjes, lijn en garen vermeld te zijn maar onder een algemene post: onkosten, te zijn vermeld. Zonder dat er op of aanmerking gemaakt werd vertrok de controleur. De middenstander keek toch wel een beetje verbaasd toen hij enige tijd nadien een oproep kreeg om voor de speciale rechtbank te verschijnen om zich te verantwoorden wegens overtreding van de prijsbeheersingwet. Hij kon zich ook bij verstek laten veroordelen en beloofde dus niet persoonlijk te komen. De middenstander welke zich ten onrechte geverbaliseerd voelde, gezien zijn zeer goede boekhouding en de onmogelijkheid om aan het voorschrift, van ieder spijkertje te berekenen kon voldoen, besloot wel naar Breda te gaan, zijn boekhouding mede te nemen en aan te tonen dat aan de eis alles te specificeren onmogelijk voldaan kon worden.
In Breda in het speciale rechtsgebouw aangekomen werd hij in de wachtkamer binnen gelaten waarin zich nog een twintigtal zondaren bijeen waren. Na “even” geduld te hebben beoefend werden alle tegelijk in de rechtszaal geroepen d.w.z. in een kamer waarin één tafel en één stoel stond waarop een streng uitziende mijnheer zat. Na dat alle zo in een halve kring om de tafel plaats genomen hadden nam de heer het woord en zei: “Mijne heren, jullie zijt allemaal in overtreding geweest van de prijsbeheersingwet de een in mindere mate, de andere in grotere mate. Over d al of niet uitvoerbaarheid van de wet wordt hier niet gediscuteerd, daarvoor moeten jullie bij jullie bond zijn. Jullie zijn alle veroordeeld tot het betalen van f 15,== boete. Je kunt hoger beroep aantekenen bij mijnheer X en verder geen commentaar!”
Een der aanwezige antwoordde hierop en vroeg: “Is dit een rechtspleging volgens Duits model?” Waarop het nijdige antwoord volgde: “Geen beledigingen aan de Duitse wetgeving a.u.b., je kunt gaan”. Zwijgend verliet het hele stel de zaal. Diep in het hart gekwetst over deze rechtspleging en stil hopend dat er spoedig een einde zou komen aan de heerschap der Nazi die slechts een wet kende en dat was die van het recht der sterkste.
HERINNERING (19)
Het woord boeren en woeker waren voor vele synoniem. Het welk natuurlijk legaal het feit dat het hier om de eerste levensgeboefte ging. Toch was dat niet zo. Vele landbouwers hadden een milde houding tegenover hun in nood verkerenden medemensen. Bovendien moet men bedenken dat ook de boer zijn benodigdheden, zoals gereedschappen en kleding op de zwarte markt moest kopen, tegen de daarvoor behorende niet geringe prijzen. Onder het motto: “wij onttrekken de melk ook aan de Duitsers, hielden vele boeren melk, die op straffe….. aan de zuivelfabrieken geleverd moest worden achter. Gedeeltelijk om zelf te karnen en boter te maken, gedeeltelijk werd deze melk aan burgers, welke alleen over een kleine portie melk en over taptemelk konden beschikken door verkocht voor 6 cent per liter. Deze konden dan ook dagelijks een liter melk komen halen. Op de dag van de bevrijding stopten vele met deze clandestiene melk leverantie. Ze waren van oordeel dat nu de melk niet meer aan de Duitsers toe kwam en dat ieder burger recht had op zijn portie. Maar niet alleen waren ze zo medemenselijk. In m’n gedachte zie ik nog een volgende gebeurtenis afspelen. Het was wel een zeldzaam keihard geval, laat ons dat rustig erbij vertellen.
Het was enige tijd voor de bevrijding. De geallieerde legers waren overal in de opmars en hier in Udenhout liepen de geruchten dat de Engelsen reeds Breda bereikt hadden. Het viaduct in Tilburg zou onder vuur liggen, waardoor het voor normaal verkeer onbruikbaar was. Ook zoude de Engelse vliegers de Rijksweg geregeld onder vuur hebben om het Duitse leger verkeer zo veel mogelijk te blokkeren.
Op een dag kwam dokter Lobach bij een E.H.B.O.-er met het dringend verzoek een doodzieke man, welke reeds van de laatste sacramenten, een term uit het verleden die de ernst van de toestand aangaf, naar het ziekenhuis te Tilburg over te brengen. Het was zijn enigste kans om de ziekte te overleven. De ambulance uit Tilburg kon wegens gebrek aan benzine de zieke niet komen halen. De E.H.BO.-er zag wel de noodzaak van het geval in, maar hoe mest het transport geschieden. Per brancard dragen? Ga er maar aanstaan. Bovendien kon het de dood van de zieke betekenen. Het was een onmogelijke opgave. En toch moest het. Dan herinnerde zich de E.H.B.O. er dat hij bij Pieter Witlox pas nog een bakfiets had zien staan, als we die nou eens gebruiken, dokter en E.H.B.O. er naar Witlox, en dat mocht meteen. Ad van de Plas werd er bij geroepen om gaten in de voor en achterwand te boren waar de handgrepen van het brancard door konden zodat een verschuiven van de brancard tijdens het transport onmogelijk was en de zieke rustig kon blijven liggen. Willem Brekelmans schilderde met haast rode kruizen op het wagentje. Een oud wit laken werd ook van een rood kruis voorzien. Op hoop van zegen en bevrijd te blijven van een beschieting werd de tocht aangevangen. Eerst werden nog de nodige hulpkrachten van de B.B. opgeroepen. Met z’n drieën werd de tocht aanvaard. Eerst werd de zieke die wat achteraf woonde opgehaald. Z’n broer ging ook mee en na alle voorzorgen genomen te hebben ging het richting Tilburg. Om beurten werd er gefietst, met de zieke was afgesproken dat wanneer hij hulp behoefde zijn ogen een posoje dicht zouden houden om zo die behoefte kenbaar te maken. De tocht was moeilijk, bovendien speelde de niet denkbeeldige angst door Engelse vliegers beschoten te worden, vooral toen we over de Rijksweg reden. Afijn ze kwamen zonder ongelukken in Tilburg aan. De zieke was nog in goede welstand en de groep besloot zo gauw mogelijk terug te keren. Ze stonden klaar voor het vertrek toen een verpleegster kwam aanlopen met de boodschap dat een Udenhouts meisje, dat in het ziekenhuis verpleegd was naar huis mocht. Of we die konden meenemen, maar ze moesten wel wachten want de dokter moest haar eerst “vrij” geven. Nou gewacht werd er. Het werd ongeveer drie uur eer het gezelschap kon vertrekken. Bij het begin van de Enschotsestraat in Tilburg werd besloten dat een gedeelte van de groep over de Enschotsestraat zou gaan, die weg was immers korter. De bakfietsberijders zouden over de Rijksweg gaan. De broer van de zieke en de E.H.B.O.er gingen samen door de Enschotsestraat. Het was een hele tippel, vooral voor degene die het lange afstand lopen niet gewend waren.
HERINNERING (20)
Bij het begin van de Enschotsebaan, even buiten Tilburg, werd een ogenblik geposeerd. Besloten werd dat een E.H.B.O.er en de broer van de zieke door de Enschotsebaan zouden lopen. De rijdende “brancard” zou over de Rijksweg gaan omdat de Enschotsebaan destijds nog niet verhard en daarvoor zo’n bakfiets moeilijk te berijden was. Een E.H.B.O.er en de broer van de zieke stapte over de baan, afgesproken was om bij de Enschotse kerk elkaar te zullen wachten. Het was tijdens deze wandeling dat de E.H.B.O.er met de broer van de weggebrachte zieke het volgende gesprek had.
Broer: Hoeveel ben ik jullie verschuldigd voor dit transport?
E.H.B.O.er: Niets
Broer: Niets? Dan worden jullie zeker goed betaald door de gemeente!”
E.H.B.O.er: Goed betaald, wat noem je goed betaald?
Broer, schouder ophalend: Och, dat weet ik zo precies niet!
E.H.B.O.er: Een gulden?
Broer: Neen, dat is niks.
E.H.B.O.er: Twee gulden vijftig dan?
Broer: Dat is toch ook nog niet veel.
E.H.B.O.er: Nou ’n tientje dan.
Broer: Ja dat is wel goed betaald.
E.H.B.O.er: En denk je dat ik zo zot zou zijn om voor tien gulden te voet op en neer naar Tilburg zou tippelen, met een goede kans om door een Engelse vlieger door je donder geschoten te worden? Nee man zo gek ben ik nou ook weer niet. We zijn E.H.B.O.ers en verlenen onze hulp geheel gratis.
Verder werd er geen woord meer gesproken.
Bij de Enschotse kerk gekomen behoefde we niet lang te wachten op de rijdende brancardiers. Zo wat gelijktijdig was het gezelschap compleet en gingen we onze patiënte naar haar ouders brengen. Daar werden ze enthousiast ontvangen. Vader en Moeder waren dolgelukkig met de onverwachte thuiskomst van hun dochter. Zij wisten wel dat de dochter naar huis mocht, maar omdat er geen enkel vervoer meer was hadden zij geen idee hoe hun kind naar huis zou komen. Julie zullen zeker wel honger hebben, omdat ge van de voormiddag af al op stap bent, het is nu al vier uur. Ik zal vlug koffie zetten. Even nadien stond er koffie en boerenmik en ham op tafel. Het smaakte goed. Na de inwendige mens versterkt te hebben stapten de E.H.B.O.er op over de prijs van het transport werd nog even gediscussieerd, omdat de E.H.B.O.er weigerden geld aan te nemen. Uiteindelijk kregen ze toch nog twee rijksdaalders in de hand gestopt. Dat was dan voor de kas van de E.H.B.O.
De leider van dit transport ging naar Dr. Lobach en melde zich met: Terug van weg geweest. Hij vertelde meteen wie zij mede terug gebracht hadden en dat de patiënt waarvoor het begonnen was goed bij kennis en zonder veel ongemakken in Tilburg was afgeleverd. Dr. Lobach vroeg toen: Wat heb je voor deze dag verlet gerekend? Het antwoord daar op was: “Niets. Niets?” zei dokter, “Dit is geen E.H.B.O. werk maar zieken vervoer. Daar kan je gerust een beloning voor vragen. Vraag een pond boter dat kunnen die mensen best missen. En jou gezin kan het best gebruiken. Dat is ook zo, ik vraag het nog dacht de E.H.B.O.er. De andere dag ontmoette hij de broer van zieke die met de “roomkar” op weg was naar de Zuivelfabriek. Hij hield de man staande en vroeg: “Wilt ge me niet één pond boter verkopen?” “Nee” was het korte staande antwoord. “ Misschien enige kilo’s aardappelen? Ok nie, we hebben gin erdappels te veel, Om van een verder gezanik af te zijn trok hij aan de leidsels van z’n paard en zei: “Ju”. Het paard trok aan de E.H.B.O.er had het nakijken. Deze mompelde: Ju dooie”, en dacht aan een soort gelijk kortzichtige gierigheid het welk een timmerman overkwam.
In opdracht van een boerin maakte deze een ronde schijf die precies op een grote bus paste. Midden daarin een gat precies groot genoeg om een stok door te laten waar onder aan een dikke ronde plank met gaten er in aan bevestigd was. Het geheel moest dienen om in de bus melk te boteren ofwel te karnen. Hij bracht het zelf thuis en op de vraag hoeveel hij verdiend had, antwoordde hij: “Een gulden, vijf en twintig cent.” De boerin vond dat niet veel waarop de timmerman verduidelijkte ik bedoel niet F 1,25 maar een pond boter die nu f 1,25 kost. Dat kan ik niet doen, zei de boerin die boter brengt me in Tilburg F 27,== op. En die ga ik hier nu niet verkopen voor F 1,25 Geen bezwaar meende de timmerman, dan reken ik voor mijn werk F 27,== en krijgt ge van mij F 27,== voor ’n pond boter. “Ge bent een afzetter schreeuwde de boerin. F 27,== voordat beetje werk. Dat is veel te duur.
“Zijt gij dan geen afzetter?” Gij zeker niet met je f 27,== voor ’n pond boter?
Nee zei de vrouw, ik niet want ik krijg gewoon f 27,== voor de boter. Maar gij vraagt er f 27,== voor. Dat is het verschil! Hoor ‘ns hier, antwoordde de timmerman, we zitten hier niet in Tilburg.
Op de eerst plaats mag je geen boter verkopen. Je mag ze zeker niet tegen de prijs verkopen. Zelf karnen is bij de wet ten strengste verboden. Als ik je aangeef krijg je nog een proces aan je broek en een flinke geld boete toe.”
Over dat verraden zat de boerin niet in. Die wist drommels goed dat toch niet zou gebeuren. Het eind van het liedje was dat de timmerman zijn spullen mee naar huis nam en die later aan een ander gratis en voor niets weg gaf. De boerin behield de boter en kon die rustig gaan verkopen aan Tilburgers die er zo maar uit hun eigen F 27,== voor gaven. Het karnen moest weer op de primitiefste manier gebeuren.
HERINNERING (21)
Dat de kortzichtige schrielheid ook in andere standen zich voordeed ondervond d e heer Witlox. Nadat de bakfiets eenmaal als rader brancard in gebruik was genomen werd er een drukker gebruik van gemaakt dan voorzien was. Hanneske van Laarhoven, een frequent E.H.B.O.er, haalde de heer J.H. welke doodziek geworden was te Hilvarenbeek naar Udenhout terwijl hij wist dat de wegen rond Hilvarenbeek meerdere malen onder geallieerd vuur lagen. Een beetje risico mocht Hanneske wel, hij nam wel grotere waarop wij later nog ‘ns hopen op terug te komen. Hij kwam behouden thuis.
Sjefke van de Ven z.g. bracht een schooljongen welke met munitie gespeeld had en zich daarbij verwond had naar het Ziekenhuis te Tilburg. Het was op verzoek van dokter Lobach dat een andere E.H.B.O. er een meisje ter opname in het ziekenhuis deze per deze raderbrancard ging wegbrengen. Ter hoogte van de Firma Keij houthandel werd hij door een politieagent aangehouden welke hem ontraadde de weg naar het Ziekenhuis via de spoorweg viaduct te nemen daar dit levensgevaarlijk was omdat het viaduct door de geallieerden dikwijls onder vuur genomen werd. De E.H.B.O.er had er echter weinig zin in om met de zieke nog een grote omweg te gaan maken en omdat het nu erg rustig was besloot hij het maar op te wagen en door te rijden. De agent die zulks zag attendeerde hem nogmaals op het gevaar. De E.H.B.O.er keek naar de zieke en vroeg “Ben je bang?” Ikke nie was het antwoord. Dan rijden we was het besluit. De agent trachtte het nog te verhinderen en zei: Denk er aan, het is op je eigen verantwoording als er iets gebeurd. Ik heb je gewaarschuwd.”
Wij denken er aan, was het weder woord. De E.H.B.O. er stapte op de fiets en reed zo snel hij kon onder het viaduct door naar St. Elisabeth ziekenhuis. De terugtocht werd toch over een andere weg gemaakt. Zonder ongelukken arriveerden hij weer in Udenhout.
Tegen het veelvuldig gebruik van de bakfiets had de eigenaar geen bezwaar. Wel zat hij er over in dat zijn laatste vervoermiddel door de Duitsers, welke zich volop aan het voorbereiden waren naar hun Heimat terug te keren en hun leuze: “die Radren mussen drehen fur den sieg” om te zetten in een slogan: alles wat wielen heeft kunnen we gebruiken om nog zoveel mogelijk mede te slepen naar Duitsland, ook zijn bakfiets daarom in beslag zouden nemen. De fiets onklaar maken, ze slopen en verbergen zou in geval van nood voor de E.H.B.O. een ernstige handicap zijn.
En dat was de bedoeling niet. Anderzijds was het verlies ook een financiële strop voor hem. Hij vroeg daarom aan een leider van de E.H.B.O. als ik dat ding door dit gebruik kwijt raak, wie zal dan de schade vergoeden?” Impulsief antwoordde deze; De B.B. natuurlijk. Wij staan nu in dienst van de B.B. ten behoeve van de bevolking. Het is toch redelijk dat eventuele schade ook door hen vergoed worden. Het is toch al mooi genoeg dat wij ons werk zonder enige vergoeding verrichten.
De heer Witlox wendde zich daarop tot het hoofd van de B.B. Deze vond dat zo natuurlijk nog niet. Er waren brancards verstrekt en over een rijdend vervoermiddel was geen aanvrage ingediend. Bovendien bezat de B.B. geen eigen fondsen. Dus geen geld. Het was dus een kwestie van de gemeentelijke financiën. Daarop wendde zich genoemde heer tot het gemeente bestuur. Hier werd weinig begrip getoond voor het geval. Ook hier was de zuinigheid de moeder van de portemonnee en ving de heer Witlox bot. Geen geld. Doch de fiets bleef ter beschikking van de E.H.B.O. Gelukkig kwam kort daarop de bevrijding. De geallieerde soldaten hadden plezier in dat primitieve rode-kruis vervoermiddel en demonstreerden er meerdere malen mee in Udenhout. God verhoedde dat we nogmaals in een zelfde situatie terecht komen. Al ziet het er nu wel naar uit.
HERINNERING (22)
In ons verhaal hebben wij geprobeerd een beeld te schetsen van de nood waarin het Nederlandse volk in het algemeen en sommige groepen in het bijzonder verkeerden. Voor de ouderen onder ons zal het meestal al een herkenning zijn van de tijd 1940-1945. Voor de jongeren, voor zover zij dit verhaal lezen iets nieuws, iets onwaarschijnlijk. Een onbegrijpelijke toestand. Als heden iemand zegt: ‘Wat zal ik eten”, dan bedoeld hij daarmede dat hij uit de overvloed van aanbod moeilijk zijn keuze kan maken. Wanneer in 1944 iemand niet wist wat hij zou eten, dan betekende dat hij niets om te eten had. Zo ook met de kleding. Heeft een dame thans niets om aan te trekken, dan kan zij uit de overvloed van kleding niet meer de juiste keuze maken en moet er beslist iets nieuws komen . In 1944 bestonden voor velen die problemen niet. Men was blij als men nog een fatsoenlijk kleding stuk had en daar mee uit. Wij moesten bij aankoop van een gouden trouwring het zelfde gewicht aan goed goud inleveren. Bij aankoop van een tube b.v. tandpasta een lege tube. De kroonkurken van bierflesjes werden opnieuw gebruikt, sommige winkeliers zagen zich verplicht de klanten de builen waarin suiker of dergelijk werd afgewogen terug te vragen. Er waren voor hun er geen meer te koop. Op glas stond statie geld, glas terug geld terug. Onvergelijkbaar waren die jaren van 1943 ’44 en ’45 bij de tijd van nu. We leven nu in een consumptie maatschappij waarin we ons menen te kunnen veroorloven alles in de vuilnis te kunnen stoppen. Meubilair, glas, papier compleet alles tot zelfs hele kleine kindertjes toe. Weg er mee als we er op uit gekeken zijn. We willen nog eenmaal vertellen over de nood, over misbruik en tevens over vrijgevigheid.
Het gebeurde in een café in de Kreitenmolenstraat. Een zwarthandelaar bood drie coupons herenstof aan welke normaal f 21,- gekost zouden hebben voor f 300,- per coupon. Een mevrouw, moeder van o.m. drie grote jongens welke totaal uit hun kostuums gegroeid waren, probeerde die drie coupons te kopen en af te dingen. Maar dat lukte niet ze moesten f 900,– opbrengen. Zij kon dit niet verkroppen en begon te huilen. Een aanwezige slager wendde zich tot de handelaar en vroeg: “Ruilen?” Waar tegen was de wedervraag. “Ik heb twee grote gerookte hammen hangen ze wegen +/- 15 pond per stuk. Die wil ik er voor geven. Akkoord” was het antwoord. De slager ging de hammen halen en de ruiling kwam tot stand. Daarna gaf hij de drie coupons aan de vrouw met de woorden: ‘En houdt nou a.u.b. op met dat janken.”
Een ander geval. Een kleermaker uit een naburig dorp kreeg het verzoek om een communie-pakje te maken voor haar oudste zoon. Maar liefst niet van de surrogaat stoffen van tegenwoordig (1944). Liefste vooroorlogs goed. De kleermaker beloofde zijn best te zullen doen. Misschien was er bij zijn grossier nog ’n coupon van ongeveer 1,60. Hij moest toch naar Amsterdam om te proberen nog wat textiel te kopen. Maar het was er niet bij, Er was geen draad oude stof meer te koop.
Nu had die kleermaker nog een kostuum hangen waar hij zelf was uitgegroeid. Het was een blauw strijkgaren wollen stof met een zwakke rode ruit er in. Prima kwaliteit van voor de oorlog. In overleg met de moeder, ze had een groot gezin en de man was een landarbeider welke zelf nog een koe, ’n paar varkens en ander klein vee had om het huishoudelijke budget op peil te houden, werd besloten om van dat oude kostuum een communiepakje te maken en dat lukte zeer goed. Hij ging het zelf thuis brengen. Het was een mooi pakje geworden. De ouders en het kind waren enthousiast over het resultaat. Moeder vroeg direct hoeveel ze schuldig was. De kleermaker rekende alleen het maakloon en zei f 17,50. Dat is niet veel zei de vrouw en betaalde meteen. De kleermaker vroeg toen of hij een pond boter kon kopen. Dat kon. De prijs was slechts f 2,50! Dat was de kleermaker toch wel al te gortig. Bij een jongens kostuum, nog f 10,- bijleggen voor 1 pond boter. Neen dank je wel. Toen nam de man het woord en zie: Vrouw dat is niet eerlijk. Gij krijgt een kostuum aan de vooroorlogse prijs, je verkoopt ook de boter aan de kleermaker tegen vooroorlogse prijs, dus voor f 1,25. Zo gebeurden dat dan ook.
Wat een verschil van karakter. Het onmogelijk om alle van een bepaalde bevolkingsgroep, over de zelfde kam te scheren.
HERINNERING (23)
Terug naar mei 1940.
Voor een goed begrip omtrent de gebeurtenissen welke in de jaren 1940 – 1945 zouden volgen. De totale ingrijpende veranderingen welke ons volk zouden worden opgedrongen die slechts door een relatief kleine groep zou worden geaccepteerd gaan we even verder terug tot de dertiger jaren.
Hitler had in Duitsland de gehele macht aan zich getrokken. In brullende redevoeringen beloofde hij alle ariërs’ rijkdom en welstand. Een super volk zou het worden de niet ariërs zouden ondergeschikten zijn. Sommige mensen groepen werden met totale vernietiging bedreigt. Om zijn doel te bereiken werden legers geformeerd welks bewapening de werkeloosheid deed verminderen het welk het Duitse volk weer tot een zekere welstand bracht, zijn ras, bloed en bodem theorie, deed de goede verstaander huiveren. Het doel heiligt de middelen werd in het Duitse Rijk consequent toegepast.
Nederland kampte vanaf begin der dertiger jaren met een ontzettende werkeloosheid die medio de jaren dertig tot 630000 op liep. Was het een wonder dat de Nederlandse bevolking het vertrouwen in de regering verloor en als het ware, in navolging van Italië en Duitsland naar een sterke man welke de problemen van die tijd zou oplossen.
Op 14 december 1931 werd de Nationaal-Socialistische beweging door A.A. Mussert en C. v. Gulkerken opgericht. November 1932 werd de weerafdeling, W.A. door de leider van de N.S.B. opgericht. In navolging van Duitsland werden deze heren” van uniform voorzien met de opdracht de straat te veroveren. In de partij werd ook de Duitse ideologie: Ras, Bloed en Bodem met alle consequenties overgenomen.
7 januari 1933 verschijnt het eerste nummer van het partijblad van de N.S.B. “Volk en Vaderland” het welk op de straat door geuniformeerden leden opdringerig verkocht werden. De reactie daarop bleef dan ook niet uit. Behalve de vechtpartijen werden ze er ook nog voor schut gezet met velerlei anekdotes en liedjes waarvan we er een publiceren.
Op de hoek van de straat
staat geen man,
het is geen vrouw
maar een N.S.B.er.
Hij loopt de straat op en neer
met zijn krant te venten
en verkoopt zijn vaderland
voor wat losse centen.
Actie en reactie. Kan het anders. In de lente van 1933 was er een massa colportage met Vrijheid, Arbeid en Brood tegen de N.S.B. 10 maart 1933 verbiedt de regering het lidmaatschap van de N.S.B. voor de militairen.
Op 28 november gevolgd door een verbod van lidmaatschap der N.S.B. voor ambtenaren. 3 Juni 1934 wordt Mussert door Mussolini in audiëntie ontvangen. Bij de verkiezing voor de Provinciale Staten verwerft de N.S.B. 7,94 % der stemmen. 31 December 1935 ontbind Mussert zijn W.A. De jeugd organisatie van de N.S.B.: de Nationale jeugdstorm o.l.v. Van Gulkerken, wordt door de Hoge Raad onwettig verklaard. 24 Mei 1936 verbiedt het Nederlands episcopaat het lidmaatschap der N.S.B. het welk inhield dat de Katholieken de sacramenten geweigerd dienden te worden. Dat dit laatste ook werd toegepast getuigd een advertentie in het streekblad van Tilburg “De Opstand” genoemd.
Onderhoud:
De Gemachtige
Van de Leider
H.J. Leeuwenberg
En
M. Eman
De burgerlijke huwelijks voltrekking zal plaats vinden te Tilburg op het Paleis-Raadhuis op Zaterdag 6 september a.s. te 11.30 uur. De gevraagde kerkelijke inzegening zal voorlopig niet geschieden, daar de R.K. Geestelijkheid deze weigert. Gelegenheid tot feliciteren op het Provinciaal Kwartier der N.S.B. te Tilburg. Tilburg zaterdag 9 aug. 1941.
Op 2 oktober 1936 verbood de synode van de gereformeerde kerken het lidmaatschap van de N.S.B.
Op 16 maart 1936 bracht Mussert in het geheim een bezoek aan Hitler. In mei 1937 hadden de verkiezingen plaats voor de Tweede Kamer. De N.S.B. behaalde slechts 4,22% van de stemmen. M.M. Rost van Tonningen werd lid van de Tweede Kamer voor de N.S.B. Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten, liep het aantal verder terug. De N.S.B. behaalde slechts 3,89% van het totale aantal stemmen.
Zo was de stand van zaken toen in mei 1940 de Duitsers ons land binnen vielen. Door slechts een handje vol volgelingen toegejuicht. Door velen argwanend bekeken zonder enige rancune. Door anderen vooral door de joden gevreesd, ook de communisten waren niet blij met de komst der Duitsers. Vele onder ons hadden geen idee van wat ons te wachten stond en waren zo naïef te denken dat wat in Duitsland gebeurde en waar over in onze dag en weekbladen te weinig over geschreven werd hier in Nederland niet zou plaats vinden. Onze ogen zouden nog wel eens open gaan. In Duitsland en hier wordt gediscuteerd over “Berufverboten” In de dertiger jaren werd dit middel ook, en niet zo weinig gehanteerd door de Nederlandse autoriteiten. Dit was naar later gebleken is niet ten onrechte. De capitulatie van het Nederlandse leger is bespoedigd door verraad en geruchten over verraad.
Dwaze geruchten soms, maar ze werden maar al te graag geloofd en door verteld. Toch is het zeker dat de overmacht der Duitsers vooral van die in de lucht Nederland door de knieën deed gaan.
HERINNERING (24)
Zo was de stand van zaken in mei 1940 toen Hitler zijn brallende rede hield, waarin hij het Duitse volk meedeelde: “Wij hebben in vijf dagen het Nederlandse leger verslagen!” Een zin, die uit de weergave van die rede in de pers zorgvuldig was verwijderd. Nederland had inderdaad gecapituleerd. Op een persoonlijk bevel van Hitler werd in Amsterdam een overwinningsparade gehouden. Een overwinningsparade die door de meeste van ons volk als een vernedering werd beleefd en slechts door een zeer kleine groep “Hou-zee” roepende N.S.Bers werd begroet.
Wat vermocht dat legertje dat voor een deel was uitgerust met kanonnen welke in een museum thuishoorde, tegen een uiterst geperfectioneerd leger, uitgerust met de modernste wapens? We geneerden ons dan ook niet voor onze nederlaag. We wisten één ding heel zeker: Duitsland zal deze oorlog nooit winnen. Dat bestaat niet! Met Frankrijk en Engeland als bondgenoot en heel in de verte Amerika? Duitsland de oorlog winnen? Nooit!
Er waren natuurlijk ook landgenoten die anders dachten en hoopten. Wanneer men bedenkt dat Nederland kampten met enige honderdduizenden werkenloze, waarvan vele een ondersteuning kregen, te weinig om van te leven en te veel om er van dood te gaan, dan is het toch niet te verwonderen dat er mensen waren die met de komst van de Duitsers een verbetering van de maatschappelijke toestanden verwachten. Waarbij zeker gerekend kunnen worden de N.S.B. die, hoewel zij een zeer kleine minderheid waren, thans gesteund door de Duitse bajonetten, het Nederlandse volk hun ideologie kon opleggen.
Ik herinner me nog een gesprek dat ik had met een onbekende toen ik per fiets vanaf Tilburg naar Udenhout reed. Wij spraken over de oorlog en de oorzaak en gevolgen daarvan en waren in onze opvattingen blijkbaar niet eens. Ik was blij Quatre Bras in het zicht te krijgen, waardoor ik met goed fatsoen van hem af kon komen, want ik werd bang van hem. Hoogst waarschijnlijk kreeg hij daar erg in en maakte een laatste opmerking door te zeggen: “Het zal nu wel veranderen. De tijd is voorbij waarbij de een alles heeft en de ander niets”. Ik antwoordde hem: “Je kunt wel eens gelijk hebben, maar dan zal het zo wel zijn dat de een niets heeft en de ander alles”.
Van een fundamentele kapitaalsverandering zoals mijn onbekende verwachtte is niets terecht gekomen. Evenmin als er beduidende ideologische veranderingen op grote schaal en op vrijwillige basis tot stand kwamen. Hierbij aangetekend dat de Duitse soldaten, rijkelijk voorzien van de in grote getallen van de Nederlandse persen rollende bankbiljetten de Nederlandse winkels in de kortst mogelijke tijd leeg kochten.
Daardoor bloeide de voordien kwijnende middenstand op. Zij kregen in enkele maanden tijds een omzet en totale opruiming die anders jaren geduurd zou hebben.
Wat Jan-soldaat in het klein deed, deden de Duitse machthebbers in het groot.
Dat de Duitse bazen er slag van hadden hier plannen en daden buiten het gezichtsveld van de gewone man te houden is de schrijver later pas duidelijk geworden. Wel vraag ik me nu nog wel ‘ns af hou dat het mogelijk is geweest dat ik en ik dank ook veel van m’n mede burgers de signalen van de komende vervolging en vernietiging der joodse medeburgers niet begrepen hebben. Terugziende op die tijd, toen ik al 35 jaar oud was, met beide benen op de grond stond niets of dan ook maar zeer weinig wist wat in Duitsland met hen gebeurden. Wellicht speelde de daarbij de onder strenge censuur staande pers en de te weinig inlichtend illegale bladen een rul.
Deze onwetendheid was dan ook wel mede de oorzaak van dat toen ik vanuit het Noorden benaderd werd m’n medewerking te verlenen voor het zoeken van onderduikadressen voor joden, dit pertinent weigerde. De oorzaak van deze weigering lag niet alleen aan de wetenschap van het gevaar dat men bij hulp aan deze mensen liep, maar wellicht in de a.h.w. aangeboren anti semitisme dat naar mijn mening en ondervinding vele Brabanders eigen was. Inderdaad zou het kunnen zijn het leven en werken het hoe en waarom, van Pater v.d. Elzen te lezen. Ook de toen gangbare uitdrukkingen over de joden getuigde niet altijd van Christelijke naastenliefde.
Waarom ik dat alles schrijf? Misschien om recht te doen aan de titel van deze serie “Herinneringen”, waarbij het mindere “dappere” toch ook gerust aan de orde mag komen. Later is mij gebleken dat andere Udenhouters wel hebben mede geholpen aan het onderdak verschaffen van joden. Jammer genoeg mislukte deze poging. Waardoor weet ik niet. De als gastheer in deze optredende Udenhouter werd gearresteerd. Hij kan zich echter aantoonbaar beroepen op een volkomen onwetendheid ten opzichte van deze medeburgers en is om die reden dan ook weer in vrijheid gesteld.
HERINNERING (25)
Wanneer alle gebeurtenissen welke van direct belang waren voor ons Nederlandse volk zouden worden omschreven, zou dat wel eens te veel ruimte gaan vergen van onze wegwijzer. Het zou de vorm krijgen van een boek en daarom willen we ons bepalen tot die gebeurtenissen welke van direct belang waren en gevolgen hadden in onze leefgemeenschap.
Op 19 mei 1940 nam Seyss-Inquart zijn benoeming als Reichs komissar für die bezetzten Niederländschen Gebiete in ontvangst. IN de Ridderzaal te Den Haag zei hij: de rechten van de Nederlandse bevolking te zullen eerbiedigen. We ondervonden wel wat daarvan terecht gekomen is. Alle rechten werden geëerbiedigd mits ze maar Duits waren afgesteld. Daartegenover zal de Duitse weermacht ieder vernietigen die de rust en vrede verstoord. Een niet mis te verstane mededeling.
Reeds in het tweede halfjaar van 1940 werd een verordening van kracht waar in bepaald werd dat alle postduivenhouders zich bij een vereniging moesten aansluiten.
Hun duiven op lijsten registreren en van hun gestorven duiven de poot met de ring bij de burgemeester moesten inleveren. Ook werd het vrij rond vliegen van alle soorten sierduiven verboden. Dat deze maatregel een grondige voorbereiding was om bij een eventuele noodzakelijke totale greep op de postduiven te hebben ontging de meeste postduivenhouders totaal. En toch was het zo.
Het duurde al niet meer zo heel lang of de illegaliteit ging zich met het overbrengen van berichten bedienen van de postduif. Zodra dit door de Duitsers bemerkt werd, werd een verordening uitgevaardigd dat alle postduiven gedood moesten worden en de ringen ingeleverd. Aan de hand van deze gegevens en de reeds eerder ingeleverde lijsten was het met de ringen een gemakkelijke taak om te onderzoeken of wel alle duiven gedood waren.
Twee Nederlandse duivenhouders vonden het toch al te bar om al hun mooie duiven op te offeren aan de Duitse overwinning en besloten er in ieder geval de mooiste en de beste niet te doden. Hoe zij het precies flikten weet ik niet maar door een verminking aan de poot was het mogelijk de ring er af te halen en toch de duif in het leven te laten. Er werd goed gecamoufleerde kooi getimmerd en nu maar hopen dat alles goed zou aflopen. Maar het liep wel fout, maar dat was hun schuld niet.
Na enige tijd kreeg de heer J. bezoek van twee Duitsers in gezelschap van onze gemeente veldwachter. Het gehele huis werd grondig onderzocht en de duiven werden niet gevonden. Onverrichter zake gingen de Duitsers heen, zij waren al bij hun auto op straat toen de heer J. de gemeente-veldwachter toe vertrouwde: “Ik zal ze nu toch maar opruimen. Ik durf het verder niet meer te riskeren”.
De gemeente-veldwachter riep daarop de Duitsers terug met de mededeling: “Ik weet ze al te zitten” . De Duitsers kwamen terug, vonden de duiven en smeerde meteen de heer J. en diens vriend P., want van deze waren er ook duiven bij, een proces-verbaal aan. Toen hun dagvaardiging thuis kwam om voor het gerecht te verschijnen ging de heer P. naar dokter Lobach om een verklaring dat de vrouw van P. aan een ernstige maagkwaal leed en daarom alleen vlees van gevogelte mocht gebruiken.
Dr. Lobach was wel zo vriendelijk, en gaf desbetreffende verklaring af. Of ze veel geholpen heeft is een andere vraag. Toen beide “misdadigers” voor de rechter verschenen stonden daar ook de duiven. De rechter las de verklaring van Dr. Lobach en op de duiven wijzende zei hij: “Dat zijn toch postduiven”. Waarop P. antwoordde: “ ’n Mooi stel soepduiven zijn het. Eerder had ik mooi blauwe doffers, maar die heb ik moeten slachten. Deze moest ik wel behouden want er is vrijwel geen gevogelte meer te koop”. Maar diep in z’n hart treurde P. om zijn mooie blauwe doffers die het risico van gestraft te worden waart waren. Dat gebeurde dan ook, beide werden tot een gevangenisstraf veroordeeld.
Dat was een droeve tijding voor het kinderrijke gezin van Mevrouw J. Er was de kostwinner ontvallen en schraalhans dreigde keukenpiet te worden. Ze besloot audiëntie aan te vragen bij Seijs Inquart en kreeg die ook. In rap Udenhouts vertelde zij hem dat haar man niet de minste behoefte had om met de duiven enige rol te spelen in het verzet. Dat hij als ambachtsman zich niet met de politiek bemoeide maar allen werkte voor zijn gezin. Een tolk had moeite genoeg om haar woordenstroom te vertalen. Maar als een Duitser haar in het Duits iets vroeg had zij meteen haar antwoord klaar. Dit verwonderde Seijs en hij vroeg haar hoe het kwam dat zij blijkbaar goed Duits verstond maar niet sprak.
Ze antwoordde heel eenvoudig: “Ik krijg veel Duitse soldaten in m’n winkel en hun kan ik daardoor goed verstaan. M’n man repareert dikwijls hun benodigdheden. Daardoor versta ik goed Duits, maar ik heb het nooit leren spreken of lezen”.
Een aanmerkelijke vermindering straf leverde deze tocht naar Den Haag toch wel op.
Dit muisje kreeg toch nog een staartje. Het was na de bevrijding tijdens de grote zuivering dat er overal bevrijdingsfeesten gevierd werden. Ook in Udenhout. Op een deze avonden gaf de oudste zoon van de heer J. een brutaal antwoord aan de gemeente-veldwachter, die hem daarop een draai tegen zijn oren gaf.
Woedend keek de jongen de veldwachter aan en snauwde hem toe: “Jij komt morgen voormiddag bij ons je excuus aanbieden, of ik heb met jou nog ’n appeltje te schillen” .
Het excuus kwam. De jongen was niet wraakzuchtig. Het incident was daarmede besloten.
HERINNERING (26)
Laten we ditmaal eens beginnen met een “mop” uit de die tijd waarin de Duitsers het meende het “zeggen” te hebben.
Een Duitser en een Zwitser zaten ieder aan een kant van de Rijn te vissen. De Duitser riep: “De Rijn is Duits, dus je mag niet in de Rijn vissen”. Waarop de Zwitser antwoordde: “De Rijn is ook Zwitsers, dus ik mag wel in de Rijn vissen, bovendien vang ik allen maar Zwitserse vissen, als ik een Duitse vis vang dan gooi ik die terug” Duitser: “O ja?, waaraan kun je die dan kennen?” Zwitser: “Aan hun grote bek”.
Had de gewone man van de straat, aanvankelijk weinig van de Duitsers te duchten, dat werd naar mate de oorlog langer duurde en de Duitsers door het mobiliseren van eigen mankracht, stilaan anders. Het Duitse leger dat steeds meer verliezen leed en steeds op meer fronten moest gaan vechten ontrok daardoor steeds meer mankracht en vakkundig personeel aan de industrie, welke juist door de immer stijgende vraag aan geschoolde- en ongeschoolde arbeidskrachten. Waar konden die dan ook beter gehaald worden dan uit de bezette landen en uit de daartoe bereid zijnde krijgsgevangen.
Door geen steun te verlenen aan werklozen werden de duimschroeven van armoede en honger steeds vaster aangedraaid. In november 1941 werd het aantal niet ingeschreven werklozen op 130.000 geschat. Sommige trachtte door wat klusjes op te knappen aan den eet te blijven. Het is begrijpelijk dat voor velen het een moeilijk bestaan werd. Schrijver dezes maakte in deze dan ook voor het eerst kennis met wat verzet of illegaliteit genoemd werd. Het waren enige welgestelde heren welke hutje bij mutje legde, dat wil zeggen geld, daarover ook andere aanspraken, dit bijeen gebrachte geld in kleine coupures omzette dat in couverts deed en die adresseerde aan kostwinners zonder dat er een afzender bij vermeld werd en deze dan nu hier en dan daar postte, zodat bij een eventueel onderzoek niet aan de poststempel kon worden afgeleid waar de afzenders zaten. Aan ondergetekende werd gevraagd medewerking daaraan te verlenen wat dan ook gebeurde is.
Toen de Duitse machthebbers er steeds meer toe overgingen om de Nederlandse organisaties onder N.S.B.-beheer te plaatsen waren de Nederlandse nu niet precies zo vriendelijk om aan de verlangens te voldoen. De besturen van officiële vak- en standsorganisaties waren niet bereid voetstoots zich aan de gehate Duitsers en hun landhangers de nog meer gehate N.S.B. te volgen. Zo liet het Katholieke Onderwijzers Verbond op 28 juni 1941 een officieel schrijven uitgaan waarin op gewezen werd op de brief van de Ned. Bisschoppen, waarin op gewezen werd dat het lidmaatschap van het Opvoedersgilde verboden was. Dat had een massaal bedanken als lid tot gevolg.
Bovendien gingen de Duitse machthebbers er steeds meer toe over het Nederlandse volk het Duitse ideologie op te dringen en hun tot aanhangers van de Ras, Bloed en Bodem theorie te maken. Zij beperkte alle liefdadige activiteiten der kerken door deze terug te dringen tot in het gebouw zelf vandaar die collecties “voor bijzondere noden”.
Of dat hieraan in Udenhout royaal aan gegeven werd heb ik niet kunnen achterhalen.
Maar gezien onze 1 cent per zondag bijdrage voor het onderhoud van de parochie is er bij mij toch wel enige twijfel. Ook daar drong ons niet de noodzakelijkheid van door.
De machthebbers voerden tegenover de oude liefdadige-instellingen “Winterhulp” en “Volksdienst” in, zij waren machtig genoeg om ten bate daarvan postzegels met toeslag in te voeren.
De series Winterhulp en Heldendom zijn wel bekend.
Deze brachten toch nog al wat geld in het laatje, en is vermoedelijk te wijten aan de speculatieve kant van de zwartgeld beleggers.
Maar tot heden hebben zij de rente van het daaraan bestede geld nauwelijks opgebracht. Een nieuwe orde werd aan ons volk opgelegd welke het vertaalde in:
Nieuwe orde
Lege borden,
Zonder vet
Vroeg naar bed,
Lekker warm
Lucht alarm.