Het levensverhaal van Maria Helena Roodklif, roepnaam Leentje.
Maria Helena werd geboren aan de Lind te Oisterwijk 25-11-1876 als dochter van Cornelis Roodklif, leerlooier, en Maria van Hoof.
Maria Helena kwam 19-6-1884 van Berkel naar Udenhout.
Maria Helena gaat 6-7-1892 van Udenhout naar Amsterdam en 18-3-1893 vanuit Amsterdam naar ’s-Hertogenbosch.
Ze werkte te Amsterdam als dienstbode aan de Oudezijds Achterburgwal 149, ten huize van Jacobus Petrus van Hoof, geb. ’s-Hertogenbosch 16-10-1860.
Maria Helena gaat 26-10-1898 vanuit Berkel naar missiehuis St. Monica te Esch. Vandaar gaat Maria Helena 18-8-1899 naar het moederhuis in Algiers.
Enkele gegevens vanuit het Moederhuis in het zogenoemde ‘Matricule’ staat dat Maria Helena 3-10-1898 is ingetreden d.w.z. het klooster ingegaan. Daar werden de jonge meisjes als ‘Postulanten’ voor zes maanden of een jaar in de eerste beginselen van het kloosterleven opgeleid.
In augustus 1899 is Maria Helena via Marseille met de boot overgestoken naar Noord-Afrika waar toen ons Moederhuis was in
Algerije. In een klein plaatsje, Birmandreis, aan de rand van de Algiers was toen het moederhuis. In de jaren na de onafhankelijkheid is dit Moederhuis gesloten en naar Rome overgeplaatst.
Op 1 oktober 1899 heeft Maria Helena het habijt aangenomen, of zoals wij zeggen “is ze ingekleed”. Ze kreeg de naam van Soeur Maria de la Conception. Eenmaal het habijt dragende wordt men ‘Novice’ genoemden en de opleiding duurt anderhalf jaar. Maar niet iedereen houdt het vol………….. Sr. Marie de la Conception is op 23 november van datzelfde jaar vertrokken. De reden waarom is niet bekend. Maar het was voor de jonge meisjes een zeer zwaar leven in een totaal vreemde omgeving, een vreemde taal, het klimaat en het sobere leven heeft veel jonge mensen het leven gekost.
Als we later aan moeder vroegen waarom ze uitgetreden was dan antwoordde ze “je kreeg daar margarine op je brood”
Maria Helena gaat 10-6-1901 van Berkel naar Udenhout
Maria Helena Roodklif trouwt Berkel-Enschot 21-5-1901
Josephus van Iersel (Sjef), geb. Udenhout 27-8-1866, arbeider telegrafist spoorwegen, overl. Udenhout 11-4-1956.
Uit dit huwelijk
1. Levenloos geboren kind, Udenhout 1-2-1903
2. Petrus Cornelis geb. Udenhout 17-5-1904
3. Cornelis Arnoldus geb. Udenhout op 17-5-1905
4. Henricus Gerardus geb. Udenhout 24-1-1907
5. Josephus Maria Gerardus geb. Udenhout 15-1-1909
overl. Udenhout 22-6-1909 5 maanden oud.
6. Maria Adriana geb. Udenhout 14-3-1911
overl. Udenhout 8-11-1912, 1.5 jaar oud.
7. Josephus Gerardus geb. Udenhout 18-11-1912
overl. Udenhout 23-4-1913 5 maanden oud.
Uit de memoires van Petrus Cornelis (Piet Pieter) van Iersel het volgende over zijn moeder, Maria Helena.
We beginnen met Sjef van Iersel die op z’n tiende van school moest komen om het boerenwerk van z’n vader over te nemen. Sjef leerde Leentje kennen, maar Leentje had andere plannen en wilde naar de missie. (zie tekst hierboven) Sjef had gewacht. Moeder Marie zei; zeg maar ja tegen Sjef. Ze trouwden april 1901, het huwelijk was nog veertien dagen uitgesteld wegens ’t overlijden van een van de ouders. ’t Werd een gelukkig huwelijk. Ome Nol Roodklif – hij en pa hadden nogal eens ruzie – heeft me later eens gezegd: Ik ken niemand die zo goed was voor z’n vrouw als jouw vader. We hadden zolang moeder leefde een heerlijke jeugd. Niet rijk, pa verdiende f. 9.75 per week op ’t station, waar hij volgens zijn zeggen heen ging om uit te rusten. Als ie thuiskwam was ie weer boer, altijd ’n paar varkens, ’n paar geiten, konijnen, een grote tuin en nog een groter stuk land voor de rog, de aardappels, de wortelen en de voederbieten.
Verdriet bleef hun niet bespaard, ’t Eerste kind doodgeboren, later twee overleden. Kees kinderverlamming, moeder nogal ziekelijk, en toch gelukkig. Ik heb nooit een kwaad woord gehoord. Pa hield ervan om een wandelingetje te maken en bracht dan voor moeder een bos veldbloemen mee. Na de graanoogst leerde pa ons vliegeren, hij was er dol op en moeder Leentje ook. Ze hebben ’t samen versierd om ’s-avonds een vlieger op te laten met aan de staart een lampion met een kaars erin.
Ik hoor nog moeders gil toen ze Kees uit de krib haalde en hij niet meer kon staan, kinderverlamming.
Als het in de winter erg koud was schepte moeder wat hete kolen uit de kachel in de klomp. De klomp werd een paar keer heen en weer gehaald en was dan heerlijk warm.
Maar 1912 was een rampjaar, we waren met z’n drieën Pieter, Kees en Harrie, we hadden nog een broertje gehad die werd maar vijf maanden en ’n zusje Marietje, 20 maanden is ze geworden ik hoor nog de gil van moeder die moeder gaf toen ze stierf. ’n Paar weken later werd ’n broertje geboren. Moeder stierf in ’t kraambed,
6 december 1912. ’s-Morgens hadden we bij haar mogen komen. Verlegen antwoordden we op haar vraag wat Sinterklaas gebracht had. ’t Was nooit zoveel geweest. Moeder stierf ’s-avonds. We werden naar oom Nol gebracht, naast ons.
Tot hier het levensverhaal van Leentje (Maria Roodklif). Op mijn opa’s bidprentje stond de volgende zin. ‘Verdriet en geluk hebt Gij o Heer wonderlijk dooreen gestrengeld zodat het leven in zijn geheel voor mij mooi is geweest, mag dit voor oma Leentje ook zo geweest zijn.
Zaltbommel, 28-12-2022
Martien van Iersel, kleinzoon.