Het verzonken kasteeltje

Een verhaal van Ome Tinus (van Iersel)

Het verzonken kasteeltje van Udenhout

Opgetekend door C.A. van Iersel

Het verzonken kasteeltje van Udenhout.

Het was omstreeks 1915 dat mijn oom Tinus me op zekere dag het verhaal van het verzonken kasteeltje vertelde. Hij beweerde dat zijn grootvader nog de resten van de gemetselde stijlen had gezien, waaraan eens de poorten van het kasteeltje gehangen hadden.

Het verhaal dateerde uit de jaren 1785-1790 toen een roversbende Zuid-Limburg onveilig maakte. De rovers oefenden een waar schrikbewind uit op het Valkenburgse land. Ze vermoordden en plunderden kooplieden en reizigers, stalen alles wat van hun gading was en schatten boeren en grootgrondbezitters. Voor hun brandbrieven gebruikten ze steevast papier dat met bokken gemerkt was en op hun trektocht namen ze deze dieren vaak mee. Door de afdrukken van de hoeven in de grond wisten hun slachtoffers onmiddelijk door wie ze beroofd waren. De bevolking kende in hun angstige fantasieën de rovers de onmogelijkste krachten toe. Sommigen zagen de bandieten in hun verbeelding op bokken door de lucht vliegen. Anderen meenden dat ze zich per bok verplaatsen om geen sporen achter te laten die tot ontmaskering konden leiden. Door dit alles stond de bandietengroep bekend onder de naam Bokkenrijders.
Als de grond de Bokkenrijders te heet onder de voeten werd, verdwenen ze voor een tijdje. Sommigen van hen doken onder in een kasteel te Udenhout, waar een zekere Jozef Kirchoff een ’chirurgijn’ uit Kerkrade, de scepter zwaaide.

Het was 24 december. Een dikke sneeuwlaag bedekte het landschap en maakte de wegen vrijwel onbegaanbaar. Zo ver het ook reikte was alles wit. Een bittere hevigheid heerste in alle hevigheid en deed mens en dier beschutting zoeken tegen de felle noordoosten wind, die scherp als een mes door kleding en kieren van huis en stal sneed. De boeren verzagen hun vee van extra stro en sloten zorgvuldigers dan anders hun stallen. Deuren en luiken werden eerder afgesloten dan gewoon en de bewoners groepten samen rond het haardvuur dat tevergeefs trachtte de gehele woning te verwarmen. In de bittere kou was een pelgrim op weg naar huis. Vermoeid sukkelde hij voort, hopend nog voor de nacht een onderdak tegen de felle kou te vinden en een stuk brood te ontvangen om zijn ergste honger te stillen. Eindelijk zag hij ergens licht branden. Vol goede moed ging hij er opaf en het bleek een bewoond kasteel te zijn. Hij liet de zware klopper op de deur vallen. Het geluid kaatste door de gangen en werd in de zaal gehoord. Na korte tijd werd een kijkvenster geopend en een barse stem vroeg wat de late bezoeker wenste. “Om Gods wil, brood en onderdak”, smeekte de pelgrim. “Ik zal het vragen”was het antwoord. Even later werd de deur geopend en de late gast binnengelaten. De pelgrim werd door zijn begeleider naar een grote zaal van het kasteel gebracht waar een groep gore mannen en vrouwen bijeen was. “Wijntje en Trijntje”vierden hoogtij. Even bleef de nieuwkomer verbaasd en verdwaasd staan. Toen ging hij naar binnen, aangetrokken door de warmte en de geuren van het heerlijke eten, en wachtte op een uitnodiging zich te warmen en toe te tasten. Zodra de bewoners van het kasteel echter in de gaten kregen wie en wat ze binnen hadden gehaald, barstten ze in hoongelach uit. Ze ontnamen de pelgrim zijn straf en dreigden die te verbranden. Even stond de belaagde onthutst te kijken, maar hij vermande zich en richtte zich in zijn volle lengte op. Hij herkende de Bokkenrijdersattributen en wist meteen in welk gezelschap hij verzeild was geraakt. Vernederingen en bespottingen liet hij rustig over zich heen gaan, maar toen hij min of meer gedwongen werd aan de braspartij deel te nemen, weigerde hij. Hij wees de rovers op hun zondige leven en bezwoer hun zich te beteren. Een spottend gelach was zijn antwoord. Daarop wendde hij zich tot hoofdman Jozef, die hij een dief en moordenaar noemde. De roverhoofdman schond gods wetten, zei hij, en ontheiligde door zijn braspartij de kerstnacht. De pelgrim wees op Gods barmhartigheid maar ook op Gods toorn die helen verdoemenis ten gevolge zou hebben. Razend van woede gaf Kirchoff het bevel; “gooi die vent eruit en laat hem kapot vriezen! Nee geen eten, geen brood, eruit met hem!” Een van de jongsten stond op, nam de pelgrim bij de arm en bracht hem buiten de poort. Daar gaf hij de man een in de haast meegenomen stuk brood en wilde toen teruggaan naar het kasteel. “Ga niet terug!”zei de pelgrim. “Ga niet terug , jongeman. Je bent nog jong en je hart is nog niet bedorven. Begin een nieuw, een ander leven en je zult gelukkig worden”. Vervolgens richtte de pelgrim zich naar het kasteel met zijn bewoners en vervloekte hen die door hun braspartijen de kerstnacht onteerden. Het was alsof de aarde beefde, het kasteel stortte in, en de aarde opende zich en langzaam verzonk het kasteel in de diepte. Onmiddellijk daarna sloot de aarde zich weer, gelijk een moeras zich sluit boven de ongelukkige die zich op deze voor hem onbekende, gevaarlijke grond waagt. Hevig ontsteld door alles wat hij had zien gebeuren, vluchtte de jongeman. Weg van de plaats die door de vervloeking getroffen was en waar zo’n dramatisch gebeuren had plaatsgevonden.
De pelgrim zette uitgeput zijn weg voort. Na enige tijd werd hij door zijn vermoeidheid overmand en zocht een plaatsje om even te kunnen rusten. Een door de sneeuw bedekt struikgewas bood enige beschutting tegen de felle, koude wind. Hij zette zich neer; even maar was zijn gedachte. Maar weldra doorstroomde hem een heerlijk gevoel van warmte, rust en tevredenheid. Hij sloot zijn ogen en met een glimlach op het gezicht dommelde hij in.
De volgende dag was het Kerstmis. Een ijzige stilte beheerste het landschap. De wind was gaan liggen en de voetstappen van de mensen die naar de vroegmis gingen, werden gedempt door de sneeuw die ’s nachts ruimschoots was gevallen. Op weg naar huis, na de plechtige dienst vonden de kerkgangers het bevroren lichaam van de pelgrim. Een glimlach van rust en tevredenheid lag om zijn mond. Op een ladder brachten ze hem naar de dichtsbijzijnde boerderij, vanwaar hij enkele dagen later als onbekende begraven werd.
Toen de mensen langs de plaats kwamen waar zo kort geleden nog een kasteel stond , maakten angst en verbazing zich van hen meester. Er was nu niets meer te zien dan wat steenresten en een hoopje puin. Als de pest werd het terrein voortaan gemeden. Onkruid en houtgewas overwoekerden de grond en het gebied kreeg in de volksmond de naam het verzonken kasteeltje.

Jaren kwamen en jaren gingen. Opnieuw werd het 24 december. Een late wandelaar zocht de plaats waar eens een kasteel stond op en bij zijn aankomst zag hij de dramatische gebeurtenis van toen weer voor zich. In gedachten hoorde hij de pelgrim opnieuw zeggen, “ga niet terug, jongeman!” hij zonk op zijn knieën en een dankbaar gevoel doorstroomde zijn hart. Hij was immers door de pelgrim gewaarschuwd en nog tijdig teruggekeerd op het goede pad. Toen hij een vreemd geluid vernam, legde hij impulsief zijn oor te luisteren op de grond. In de diepte hoorde hij feestgedruis, luide kreten en vloeken; en boven alles uit klonk het gebeier van klokken. Verbaasd stond hij op; in de verte galmde nog net de twaalfde slag van de kerktoren van een parochiekerk in de buurt. Hij voegde zich bij de kerkgangers en vertelde enkelen van hun het verhaal van wat daar jaren geleden gebeurd was.
Nog steeds zijn in de kerstnacht bij de klokslag van twaalf het feestgedruis en de klokken in de diepte horen. Zo vertelt de legende.
Het landgoed het verzonken kasteeltje ligt in de Mortel, een uithoek van Udenhout. In het jaar 1918 ben ik er in gezelschap van mijn oom gaan kijken. Het was een rechthoekig weiland omgeven door een wal van kreupelhout.
Vanaf het punt waar we stonden was het gehele gebied te overzien; het stond vol met paarse koekoeksbloemen en gele boterbloemen. Aan de vier zijden van het stuk grond tekende zich duidelijk een inzinking af, zo’n drie a drieëneenhalve meter breed. “Dat moet de slotgracht geweest zijn”, zei mijn oom wijzend naar het verzakte land. In gepeins verzonken ging ik naar huis. Het verhaal had diepe indruk op me gemaakt.

Geplaatst in Verhalen.