1948 – 1969
Jeugdherinneringen.
Het is goed om de tijd die achter je ligt vast te leggen. Misschien voor jezelf, voor degene die na je komen, of uit historisch oogpunt. Ik stel me even voor Martien van Iersel, zoon van Kees (Cornelis Arnoldus)van Iersel en Anna (Anna Petronella) Scholtze, ik ben geboren te Udenhout 25-08-1948, de gehele familie van Iersel was te Udenhout, waarschijnlijk i.v.m. het overlijden en de begrafenis van tante Han, Johanna van Iersel wonende te Huikelom begraven te Oisterwijk 27-08-1948. Zo zie je dat de dood en het leven erg kort bij elkaar liggen. Ik was het vierde kind van bovengenoemde ouders, Mari, Nel en Leentje waren me voorgegaan. Ik schrijf niet helemaal in chronologische volgorde maar meer zoals het in me opkomt.
Een van m’n jongste herinneringen of moet ik zeggen oudste herinneringen, was naar mijn gevoel op een zondagmiddag, onze pa moest plotseling naar de tantes (Tina en Ant Scholtze) die tegenover ons woonden, omdat er iets gebeurd was, iets ingrijpends. Tante Tina was overleden. Ik meen me nog te herinneren dat onze pa weleens met tante Tina door de kamer ging lopen dit ter voorkoming van stijfheid. Ik meen ook nog te weten dat de tante’s in de achterkamer (huiskamer) zaten, ieder in een luie stoel, bij de kachel. Tante Tina in een rode pluche stoel, Tante Ant in de andere aan de achterkant van de kamer. Tante Tina dus aan de voorzijde van de kamer. De tante’s woonden evenals wij in de Kreitenmolenstraat zij op 101, wij op 108. Ik meen me te herinneren dat de tantes ieder in eerder genoemde stoel gezeten hun boekhouding bijwerkten tante Ant met allerlei losse bonnetjes en tante Tina die alles opschreef. Of dit met nieuwjaar was? Weet ik niet meer zeker. Kan het eigenlijk ook niet weten gezien de overlijdensdata van Tante Tina. Tante Ant klopte met de pook op het raam als zij ons moeder nodig had, wij konden dit binnen horen, een afstand van 15 tot 18 meter? Later kom ik nog op de tantes en de fam. Scholtze terug.
Personen die indruk op me maakten in mijn eerste jeugd.
Opa
Hierbij zeker te noemen opa van Iersel, Sjef of voor de burgerlijke stand Josephus van Iersel. En natuurlijk ook tante Door een stiefdochter van opa. (zie kalender scouting Udenhout 1998) Opa overleed in 1956, na een welbesteed leven bijna 90 jaren oud. Op zijn bidprentje stond; vreugde en verdriet hebt Gij wonderlijk dooreen gestrengeld. Mijn vader zei me, zeg maar dag tegen opa, die naar ik meende lag te slapen in de opkamer (was in coma). Ik zeg dag opa maar kreeg geen antwoord, hetgeen me zeer verbaasde en teleurstelde. Ik heb me hier als kind lang over verwonderd (kwaad gemaakt). Opa was altijd hartelijk en vriendelijk en nu dit.
Tante Door was schooljuffrouw, woonde bij opa en oma in, of andersom, en was een stiefdochter van hem. Ze had alles in zich om als jonge jongen tegen op te kijken. Soms dacht ik dat ze een levende heilige was. Had mooie spulletjes in haar voorkamer, meubeltjes met rood fluweel en fragiele pootjes. Je durfde er bijna niet in te zitten. Ze was in Lourdes geweest, Maria vereerster en erg vroom. Naar ik meen heeft zij het Mariabeeldje in een klein kapelletje aan het eind van de Slimstraat hoek Kuil laten plaatsen. Was vaak ziek en erg broos van gezondheid. Ik denk dat ze een vrolijke aard had en zei altijd ha dikke tegen me, ik noemde haar dan de dunne. Met Sinterklaas mochten we de klomp zetten en deze goedgevuld weer uithalen. De kinderen van ome Piet te Hoorn kregen de klomp per post, de kinderen van ome Leo kwamen ‘s-middags de klomp uithalen. 6 december was mede dankzij tante Door een groot feest. Later hebben tante Lien en oma van Heesch dit overgenomen. Er lag altijd een appel klaar met daarin guldens en rijksdaalders gestoken. Tante Door heeft ook de mat (sierkleed) gemaakt die lag bij de ingang van het priesterkoor van de Lambertuskerk. Hij lag voor de ingang tussen de communiebanken.
Zo’n goede bekende voor ons was ook Tinus Mutsaerts, naar ik altijd gehoord heb een kasteleinszoon, die voldoende geleerd had om secretaris van de gemeente Udenhout te kunnen worden, maar vanwege z’n afkomst nooit secretaris is geworden. Een persoon van meer aanzien maar met minder capaciteiten kreeg de baan. Hij had ’n porselein winkel, hij verkocht in ieder geval kop en schotels en huishoudelijke artikelen. Hij was erg precies, als we bij hem eens een postzegel moesten halen dan behoefde hij het licht in de achterkamer niet aan te steken. Hij kon op de tast het goede bureaulaatje openen, het goede doosje pakken en de postzegel eruit halen.
Mari en ik moesten hem ook altijd helpen met kersen plukken, onder het kersen plukken mocht je geen kers opeten, je pakte dan immers iets dat niet van jou was. Deed je goed je werk dan kreeg je enkele emmers vol kersen mee naar huis, had je echter van de kersen gegeten onder het plukken dan kreeg je niets mee. Tinus Mutsaerts schreef evenals mijn vader voor enkele kranten van den Bosch en of Tilburg. Als Tinus rondfietste en een mangelpee of biet vond die van een boerenwagen was gevallen, dan raapte hij deze op, om bij mijn vader te brengen als konijnenvoer.
Tinus had naast het huis ook een rij paarse Seringen, met heel veel zorg knipte hij daar de bloemen uit om zo nu en dan weg te geven. De latere bewoners rooiden de hele boel, Tinus moest eens weten! Naast Tinus woonde twee zussen van hem als ik daar achterom eens binnen ging dan vond ik het daar altijd donker, een beetje angstig voor mijn gevoel.
G.B.J. Hiltermann.
G.B.J. Hiltermann kwam altijd op zondag middag bij ons op visite, via de radio natuurlijk. Hij besprak “de toestand in de wereld”. Altijd op zondagmiddag tijdens het diner. Ja op zondagmiddag aten wij altijd wat deftiger dan door de weeks, met het goeie servies en altijd drie gangen, soep, vlees met groenten en aardappelen en een toetje. Tijdens de beschouwing van de heer Hiltermann moesten wij altijd stil zijn en onze mond houden. Want wat de heer Hiltermann vertelde moest gehoord worden, hij vertelde wat er gebeurt was en wat de gevolgen hiervan zouden zijn voor de toekomst.
’t Stofjaske.
’t stofjaske moet er even tussendoor. Mijn vader die kleermaker was maakte voor mij altijd een stofjasje. Dit jasje moest aangedaan worden om mee te spelen. Het was een, naar ik mij herinner, een stijf kaki stofjasje, zoals ook Tiest van Kuijck in de winkel droeg. Het jasje op zich was niet verkeerd, maar wij waren de enige die het aan hadden. Je had toch liever een overal zoals de andere buurjongens. Misschien had Jan Lommers ook wel zo’n jaske, ik weer ’t niet meer. Ik had er in ieder geval een hekel aan.
Brombeer.
Hier past qua leeftijd ook wel het verhaal van de brombeer bij. Met St. Nicolaas kreeg ik een brombeer, waar ik op dat moment vreselijk bang van was, hij moest boven op het sigarenkastje gezet worden. Toen ik er aan toe was om mee te spelen was hij onafscheidelijk. M’n vader maakte herhaaldelijk een pakje op maat voor hem of gaf hem nieuwe voetzolen. De operaties van mijn broer Mari waren te heftig, die overleeft ook een brombeer niet.
Politiek.
Mijn eerste politieke ervaring was wel de opstand in Hongarije van 1956, Hongarije probeerde zich te ontworstelen aan de Russische overheersing, wat eindigde in het bloedig neerslaan van deze opstand. Duizenden zo niet tienduizenden Hongaren ontvluchtten het land naar West Europa, zo ook naar Nederland. Ik denk via de school werd een inzameling van lekkers gehouden voor de kinderen die met de trein naar Nederland kwamen. Je kreeg kartonnen doosjes die je mocht vullen met snoep. Ik dank dat het doosje een inhoud had van een halve liter. In mijn herinnering heb ik hiervoor erg mijn best gedaan en twee doosjes gevuld. Later kwam er in de Taptoe een serie verhalen over dit gebeuren onder de titel van “Vlucht uit Boedapest”. Zo werd je nog meer betrokken bij dit gebeuren. Ook de opstand in Algerije tegen de Franse overheersing heb ik meegekregen, een bloedige opstand met veel slachtoffers onder leiding van Ben Bella. Ook dhr. Hiltermann vertelde hier vaak over in zijn wekelijks praatje op de radio.
Frater Louis.
Een andere persoon om tegen op te kijken was frater Louis, onderwijzer van de eerste klas. In mijn ogen ook een heilige, had waardering voor al zijn leerlingen, vooral voor de zwakkeren. Welke hij evenzo beloonde als de uitblinkers. Hij had een soort beloningssysteem met kruisjes, als je iets goeds deed kreeg je een kruisje op het schoolbord en bij tien kruisjes een prijsje. Iedereen deed weleens iets goeds in zijn ogen, zodoende kreeg iedereen ook wel eens een kruisje en een prijsje. Hij deelde ook halve kruisjes uit. In de herfst namen we weleens een stukje fruit voor hem mee, een appel of een peer. Hij wist zoiets met de hele klas te delen. Hij haalde een mooi zilveren mesje uit zijn zak en wist zo de peer met de hele klas te delen. Iedereen kreeg wat, soms waren de schijfjes zo dun, dat je er bijna doorheen kon kijken, maar niemand werd overgeslagen. Er waren wel een vijftig eerste klas leerlingen. Iedere morgen werd er een mooie plaat op het bord gehangen, met hierop een Bijbelse voorstelling. Hij vertelde dan mooie verhalen over Jezus en zijn apostelen. Spannende verhalen, ik denk weleens dat hier de grondslag ligt voor mijn gelovige levenshouding.
Meester de Leeuw.
De tweede klas was naar ik meen bij meester de Leeuw, ook tegen hem keek ik op, naar mijn gevoel nu een man met kwaliteiten. (Een oud priesterstudent?) In de 2de klas kwam ook de kapelaan al les geven, ik meen Simons of van Lierop, een uurtje godsdienstles in de week. Ik herinner me dat hij vertelde over een klokkengieterij.
Frater Gerold.
De 3de klas was een rampjaar, frater Gerold, totaal ondeskundig. Geen onderwijzer, eerder een bullebak. Met zes tot acht jongens bleven we dan ook zitten en frater Gerold werd overgeplaatst. Hij sloeg altijd met zijn vuisten op de banken, hebben daar niet eens een punaise neergelegd?
Meester van der Westen.
De 3de en 4de klas doorgebracht bij meester van der Westen. Streng, rechtvaardig, hield orde met tucht. Je kon een draai om je oren krijgen, of een zeer stevige kneep in je bovenarm. Maar toch voelde ik me niet onprettig bij hem, je wist waar je aan toe was. Hard werken en je best doen. Later heeft hij mij nog bijles gegeven in ontleden, dit had je nodig om goed Duits te kunnen leren, naamvallen en lijdende en meewerkende voorwerpen e.d. Als tegenprestatie maakte mijn vader korte broekjes voor zijn jongens.
Potloodpunt.
Het gebeurde in de klas van meester van der Westen, dat mijn klasgenoot Hans R. die achter mij zat mij met een potlood in de schouder stak. Enkele dagen later werd ik ziek en kreeg hoge koorts. Men wist in eerste instantie niet wat ik mankeerde, totdat men een ontsteking zag in de schouder. De punt van het potlood was afgebroken en in de schouder blijven zitten met een heftige ontsteking als gevolg. Huisarts P. van Keep heeft de punt deskundig verwijderd, waarop een snel herstel volgde.
Een vriend.
Een vriend in deze tijd was Jan van de Ven van de Berkelseweg. Ik kwam bij hem en hij bij ons thuis. Veel herinner ik me hier niet van. Een rustige jongen, een rustige vriendschap die ik altijd onthouden heb. Als je een vreemde vriendje meebracht of ergens voor de eerste keer kwam dan was de vraag: Van wie zedde gij d’r ene? Van van Iersel!, Van welke van Iersel?, Van Kees van Iersel!, Van Kees van Iersel? Van de kleermaoker?, Ja van dé kleermaoker! En dan was ’t goed as ze mar wisten van wie je d’r ene was.
Frater Alberto.
De vijfde klas was een bijzondere klas, klas 5,6,7 en 8 bij elkaar. De oudere jongens gingen met hun 14 jaar werken en zaten in deze combinatieklas hun schooltijd vol te maken. Frater Alberto de onderwijzer was groot en fors van gestalte. Als kind zag ik tegen hem op en was een beetje bang van hem. Maar voor mij was hij erg gemoedelijk. De oudere jongens werden met harde hand of met het bamboestokje geregeerd. Frater Alberto alias d’n bieboer was al een wat oudere onderwijzer, misschien wel op het eind van zijn loopbaan. Hij las veel verhalen voor en liet ons veel (na)tekenen. Ik vond hem altijd meer een frater voor de boerenjongens. Als de houten boardplaten voor de ramen gezet werden, wist je hoe laat het was, film kijken dus. Dit gebeurde bij frater Alberto ook meer dan bij de andere onderwijzers. Als je geen 6 voor schrijven had moest je nablijven en schrijfoefeningen doen. Sommige jongens wel het hele schooljaar, minder dan een zes voor schrijven was nablijven. Daar hoefde niet over gesproken te worden. Een muis die regelmatig door de klas liep schoot hij met de luchtbuks dood.
Mulders vangen
Ook dit verhaaltje past hier wel gezien m’n leeftijd op dat moment. Mulders of meikevers werden gevangen als de beukenheg zo’n beetje vol in blad stond, zo van dat malse voorjaarsblad. Je moest dan flink met de heg schudden en de mulders vielen er dan uit. Koos van Delft was expert mulders vangen. Hij ving ze ook uit de grond. De mulders kwamen uit de grond door zich naar boven uit te graven, bij dit uitgraven ontstond er een hoopje zand. Als je nu met een zakmes dat hoopje zand oplichtte dan kon je de nog jonge mulder vangen. De mulders werden in weckflessen gedaan met vers beukenblad. Ook was het gebruikelijk, niet bij iedereen, om de mulders een dun draadje aan het pootje te binden. Je zong dan, mulderke, mulderke, telt oew geld en goa dan toch ‘ns vliegen. En jawel als je lang genoeg zong ging de mulder wel eens vliegen. Door het draadje aan zijn pootje bleef hij rondjes vliegen al naar gelang de lengte van het draadje.
De meester buiten sluiten.
Op 3 juli (3 juli is nog een ?) het feest van de ongelovige Thomas werd de onderwijzer buiten gesloten. We probeerden nog voor de meester in de klas te komen en hielden dan met een aantal jongens de deur van de klas dicht. Hij mocht pas naar binnen als hij beloofde veel voor te lezen en ons die dag veel te laten lezen. Na gedane belofte mocht hij naar binnen en hadden we een leuke schooldag.
Ter informatie van wikipedia:. Ook op andere plaatsen in de wereld werd aandacht besteed aan de dag van Sint Thomas. Zo werd de dag van Sint Thomas in België ook wel ‘Sluiterkesdag’ genoemd. Op deze dag sloten kinderen hun leraren en werknemers hun werkgevers buiten de deur, en lieten ze pas weer binnen wanneer de werkgevers of leraren hadden getrakteerd of op een andere manier een tegenprestatie leverden.
Schaatsen.
Schaatsen was er bij ons thuis niet bij, het werd in ieder geval niet gestimuleerd. Waarschijnlijk omdat de broer van mijn vader Harrie van Iersel met schaatsen op de Leemputten verdronken was. Wilde je in november gaan schaatsen en vroeg je dan om schaatsen dan was het antwoord vraag deze maar met St. Nicolaas. Met St. Nicolaas wilde je vaak weer wat anders of je werd naar iets anders toegepraat. Het was in ieder geval zo dat Sinterklaas nooit schaatsen bracht. Wilde je daarna in januari/februari gaan schaatsen dan was het antwoord steevast, ja dan had je met Sinterklaas maar schaatsen moeten vragen. Toen ik een jaar of twaalf was kwam de familie Kouwenberg naast ons wonen, de kinderen daar konden allemaal goed schaatsen, zo ging ik weleens met Jos mee, maar het was maar een beetje stuntelen op die botjes.
Dodenherdenking.
Ook in Udenhout werden op 4 mei de slachtoffers van de tweede wereldoorlog herdacht. Men liep dan vanaf het kruispunt naar het Mariakapelletje aan de Schoorstraat. Het was best een lange stoet, vooraan het hoog van ’t dorp en de direct betrokkenen. Verder naar achteren de rest van het volk, waarschijnlijk niet allemaal echt betrokken of geïnteresseerd. Twee keer heb ik ook meegelopen, maar ik ergerde me vooral aan de luidruchtige en vrolijke klanken achter uit de groep, dat je toch niet zo’n herdenking! Ik begreep toch niet waarom de namen van de slachtoffers niet in het centrum van het dorp te vinden waren.
AaBe dekens.
Dat was ook wel iets speciaals in Tilburg aan de Heuvel de etalage van de AaBe dekenfabriek. Een hele grote etalage met een hele grote ruit ervoor met daarin een winterlandschap met een arrenslee, rendier en Eskimofamilie. Daar kon je als kleine Udenhoutse jongen toch van genieten als we op de bus stapten terug naar Udenhout.
Een tussendoortje.
Mijn vader riep altijd, Martien ken je plicht, lampen uit en deuren dicht.
Motorcross.
In Udenhout was op 2de Paasdag (?) altijd een motorcross in de duinen bij hotel restaurant Bos en Duin. Toen ik zo’n 10 – 12 jaar was mocht ik met ome Piet Scholtze mee naar de cross. Bij hem achter op de brommer. Op de brommer was al een avontuur maar de motorcross nog meer. De herrie en het geweld overweldigde me zo erg dat ik blij was om naar huis te kunnen. Ik heb de motorcross dan ook nooit meer bezocht.
Botsautootjes.
Op de Udenhoutse kermis op de ploegwei, waar nu de Eikelaar staat was het kermisterrein. En natuurlijk ook de botsautootjes. Ik wilde hier als kleine jongen natuurlijk in. Mijn vader was wel zo goed om er met mij in te gaan. Veel plezier heb ik er niet aan beleefd. Ik stootte flink mijn hoofd door de botsingen en de lol was snel over. En mijn vader had nog wel zijn arm om mij heengeslagen.
Voetje tussen de rails.
Ome Piet Scholtze en tante Annie woonden in de Rijen, zeg niet Gilze en Rijen. Dus we gingen daar nog weleens heen, met de bus naar station Tilburg en met de trein verder. Mijn moeder, een Rijense, was altijd trots op de Rijen, als ze al die hoge fabrieksschoorstenen zag staan. Toch een teken van bedrijvigheid en welvaart. Maar nu over dat voetje, als we uit de trein stapten kwamen we langs de overweg van het perron. Om daarover heen te kunnen lopen lagen er betonnen blokken tussen, maar wel zo dat de rails nog vrij lag. Je kon nu tussen die betonblok en de rails je voet er tussen steken. Dat er tussen steken was niet zo moeilijk, maar die voet ertussen uit krijgen was moeilijker. In mijn herinnering kon de trein hierdoor niet vertrekken.
Frater Johan Baptist.
Omdat ik naar de mulo in Oisterwijk wilde, ging ik in de zesde klas naar frater Johan Baptist, Een driftige onderwijzer, jeugdleider bij de voetbalclub R.K.SSS en de wandelsportvereniging. Tijdens een wandeltocht met Koninginnedag misten we een prijs omdat frater Johan Baptist zo liep te mopperen op de jongens en meisjes van de groep. Je behoorde natuurlijk mooi in de maat en in de rij te lopen. Je kreeg hier al bijles in Frans en wat wiskunde ter voorbereiding op de mulo. In de zesde klas deed je ook je Plechtige Communie (hernieuwing van de doopbeloften). Ik kom hier later nog op terug.
Godsdienstonderwijs op de Mulo.
Op de Mulo te Oisterwijk kregen we ook stevig Godsdienst onderwijs. Dit onder leiding van je klasse leraar o.a. liturgie en Bijbelse geschiedenis. De catechismus kreeg je onder de deskundige leiding van de Oisterwijkse kapelaan Maas. Hij schreef een bord vol met moeilijke vragen en nog moeilijker antwoorden, die je van buiten diende te leren. Je deed eerst Godsdienst examen en daarna pas het Mulo examen. Later hoorde ik dat kapelaan Maas een neef was van tante Lea van Iersel Ebben.
Fietsen naar de Mulo.
De hele Udenhoutse meute ging op de fiets van Udenhout naar Oisterwijk. We fietsten natuurlijk zo hard als we konden. Vooral de eerstejaars werden op deze manier uitgetest, je moest zorgen om bij te blijven, anders was je niet in tel. Voorop fietsen was natuurlijk voor een jong broekje het allermooist. Later fietsten we ook als gekken tussen de middag naar huis om daar ons brood op te eten. We kwamen ’s morgens bijeen bij sigarenmagazijn van Kempen aan het eind van de Kreitenmolenstraat. Als de spoorbomen dicht waren (handbediend over de hele straatbreedte) dan gooiden we deze zelf wel open om er snel onder door te glippen. De N.S. of Mw. van Kempen van het sigarenmagazijn belde naar de school te Oisterwijk en de directeur Fr. Egberts stond ons al op te wachten om ons een reprimande te geven. Ook kwamen we onderweg jongens tegen uit de omgeving die naar de Udenhoutse landbouwschool gingen. We riepen altijd tegen die jongens, vaak scheldwoorden natuurlijk. Een enkele keer vielen er klappen want die boerenjongens pikten niet alles van die muloventjes. Ook fr. Egberts wist hiervan, zodat de hele Udenhoutse groep weer bij hem op het matje moest komen.
Zwemmen en naar Oisterwijk fietsen.
Voor het zwemmen gingen wel eens naar het Staalbergven te Oisterwijk. Dat zwemmen was het probleem niet, maar dat oversteken bij Quatre Bras. Een destijds tweebaansweg tussen Den Bosch en Tilburg. In mijn moeders ogen hartstikke druk, een niet te nemen hindernis, haar zenuwachtigheid bracht ze waarschijnlijk ook op mij over zodat oversteken voor mij ook een ramp werd. Onze pa moest dan commando geven om over te steken. Ja nu, als we dan een rijbaan hadden overgestoken draaide mijn moeder wel eens om en ik dus ook. Daarna moest je die drukke Gemullehoekenweg in Oisterwijk nog nemen, ook een hindernis op zich. Natuurlijk ook weer op de terugweg. Het zwemmen op zich was wel aardig, onze pa zwom goed dus je kon met hem wel het water in. Er was een jongens en meisjeskant, dus er werd niet gemengd gezwommen. Om dit gemengd zwemmen te voorkomen was er een flinke afscheiding geplaatst. De grotere jongens die al een meisje aan de andere kant hadden zwemmen, zetten een badmuts op om onder de afscheiding door te zwemmen. Ze moesten dan wel de hele tijd tot schouderhoogte onder water blijven om niet betrapt te worden door de badmeester, die onverbiddelijk was en overtreders het zwembad uitstuurde.
Vissen
Vanwege mijn oorklachten en gaatjes in mijn trommelvliezen was zwemmen voor mij verboden door de dokter. En wat je niet mag wilde je natuurlijk met aller geweld toch doen, tot verdriet van je ouders. Om toch aan het water te zijn werd het vissen. Mijn vader en verdere familie waren geen vissers, hielden er niet van en wisten er niets van. Dus dat vissen was maar een moeilijk gebeuren. Een hengel, een snoer, een dobber, wat draad, een angeltje en wat aas waren de benodigdheden. Maar hoe alles in elkaar gezet moest worden was mij een raadsel en voor m’n vader ook. Gelukkig was buurman Huib van Delft een verwoed visser en wilde hij me wel wat leren. Maar we kwamen niet zoveel bij van Delft, maar nood breekt wet. En Huib hielp me wel, maar in mijn ogen was hij al zo oud. Ik ging vaak en vroeg vissen bij de Leemputten, het alleen zijn beviel me niet zo, maar meestal waren er wel andere vissers. Vaak werd er door mij niets of heel weinig gevangen. Als ik dan naar Udenhout terug fietste en ze vroegen me heb je wat gevangen dan riepen we broekpaoling. Hans Leermakers ging weleens mee. Op een morgen heb ik 16 zeelten gevangen. Er was een Tilburgse vader met een zoontje bij zich van mijn leeftijd die ook aan het vissen was. Met zijn hulp, aanwijzingen en visvoer lukte het wonderwel. Zestien stuks vis konden mee naar huis, of ze daar blij mee waren, ik denk van niet.
Kleermaker worden.
Ik wilde natuurlijk ook kleermaker worden evenals mijn vader, je kwam eigenlijk niet veel met andere beroepen in aanraking. In ieder geval niet met beroepen die me aantrokken. Kleermaker leek me dus wel wat. Ik mocht zodoende wel eens helpen in de kleermakerij met het omsingelen van broekpanden. Dit is de buitenkant van het pand met een zigzagsteek omstikken. Ook mocht ik wel eens mee naar Lakenhandel Rikken aan een van de Amsterdamse grachten. Je voelde je dan heel deftig in zo’n Amsterdams pand waar je vader als een zakenman werd ontvangen. Het zelfstandig kleermaker worden werd in Amsterdam al afgeraden vanwege de grote opkomst van de confectie. We gingen hierna ook weleens naar Antoon Haen een bakker aldaar die samen met oom Harry van Iersel door het ijs van de Leemputten was gezakt. We gingen ook weleens naar Nijmegen naar de fa. en de fam. Maussen. De fa. Maussen was een stoffen en forniturenhandel, ze woonden aan de St. Annastraat. We mochten daar weleens mee eten, leek ook allemaal even deftig en sjiek. Ik hield ook weleens een opening van de kleermakerij en maakte dan boven een winkeltje met mijn vaders spullen. De opening ging gepaard met een echte receptie, met koek en koffie. Hartstikke leuk dat dit mocht en kon bij huize van Iersel.
Rijksmuseum Amsterdam.
Als ik met mijn vader in Amsterdam kwam (zie elders) dan gingen we ook weleens naar het rijksmuseum en bekeken daar natuurlijk de Nachtwacht. Maar soms had ik meer interesse in de buitenkant van het museum. En keek dan door de ramen naar buiten. En voor die ramen zaten van die mooie draden, gelijkend op gitaarsnaren. Zou daar ook muziek uitkomen? Even proberen dan maar, nee geen muziek, maar wel een boze suppoost. Het waren draden voor de beveiliging, dus niet om mee te spelen.
Kaarten.
Na de dood van opa en tante Door en de boedeldeling aldaar hadden we veel stokken kaarten. Mari en ik deden dan Amerikaans jokeren in de waranda (serre). We hadden dan de hele waranda vol liggen met uitgelegde kaarten.
Asperges eten in Nieuwkuijk.
Ik zal een jaar of acht geweest zijn toen ik met ons moeder en tante Ant Scholtze naar Nieuwkuijk mocht, naar Net van den Oord. Net van den Oord en tante Ant kenden elkaar van het werk op het postkantoor. Het zal wel op een zondag zijn geweest. We bleven daar ook warm eten aan een keurig gedekte tafel. We kregen aspergesoep, een ware delicatesse, maar Martientje lustte geen aspergesoep tot verbazing van alle tafelgenoten. Tante Ant zal wel gemopperd hebben, ook de asperges daarna bij de aardappels beliefde ik niet. Volgens mij hadden ze bij van den Oord een schildersbedrijf en woonde er in hetzelfde huis of er naast ook een jong gezin met kinderen.
Bommels konte en de complimenten van ons papa.
Als onze pa een boodschap ging doen wilden wij natuurlijk wel weten waar naar toe, zijn antwoord was dan, als wij niet mochten of hoefden te weten waarheen, naar Bommels konte. Verder vragen was dan overbodig. Moesten we voor hem een boodschap doen, dan moesten we vooraf aan de boodschap altijd zeggen, “met de complimenten van ons papa” en dan de boodschap pas. Ik heb dit woord, complimenten, heel lang niet begrepen en vond het dus maar een rare manieren van zeggen.
Sierduiven.
Ik heb ook enkele keren sierduiven gehouden, ik weet niet meer waar de eerste duiven vandaan kwamen, maar wel dat ze in een hok zaten tegen het kleermakerij gebouwtje aan. En ook ze herhaaldelijk eieren legden en deze ook uitbroedden. Om de hoeveelheid duiven te beperken haalden we de eitjes maar uit om er een spiegelei van te maken. Toen ik wat ouder was, deed ik stage bij het hoveniersbedrijf BTL te Haaren. En werkten toen ook bij Huize Gerra te Haaren aan de Bosscheweg, een klooster voor zusters. De tuinzuster had ook sierduifjes en wilde er best een paar missen. De duifjes gingen mee naar huis, en er werd een hok getimmerd en op een grote paal gezet. Na zo’n zes weken ging het hok open en de duiven naar buiten, maar helaas ze kwamen niet meer terug op het hok. Plotseling waren de duiven verdwenen, wist ons moeder hier meer van? Maar Huize Gerra was dichtbij en de nieuwe duiven dus ook. Maar het hiervoor beschrevene gebeurde opnieuw, niet terug op het hok maar wel op het raamkozijn van buurvrouw Kouwenberg, en de boel vol schijten. Maar buurvrouw Kouwenberg klaagde niet en waste braaf iedere zaterdag het kozijn af. Hulde hiervoor ze gunde mij het plezier van de duiven.
De Lamoentjes.
De Lamoentjes waren voor mij interessante mensen, ik wist dat mijn vader daar bevriend mee was. Het waren stoere brede forse mannen, Willem en zijn broer, er was ook nog een zus in huis. Volgens mij alle drie ongetrouwd. Als je om twaalf uur en om half vier uit school kwam was er altijd activiteit in de smederij. Buiten werd in de hoefstal vaak een paard beslaan en binnen gloeide het smidsvuur in de toch wel wat donkere smederij. Dit donkere, het vuur en het slaan met de hamer op het te smeden ijzer had toch iets geheimzinnigs voor een jonge jongen.
Enkele Udenhoutse fraters.
De Udenhoutse jongens konden niet om de fraters heen, je kwam ze in bijna alle lagere school klassen tegen als onderwijzer. Maar ik wil hier toch frater Cleophas noemen, ik ken hem alleen als een oude man die vaak de H. Mis in de parochiekerk bijwoonde. Ondanks zijn oude vermoeide lichaam knielde hij altijd op twee knieën als hij de kerkbank in en uitging ter eren van Onze Lieve Heer. Ik heb me toen voorgenomen om ook te blijven knielen zij het dan op een knie. Een andere frater was frater kok, zijn kloosternaam ken ik niet. Hij was kok en portier en deed de boodschappen voor het fraterhuis. Hij nam echter nooit een tas of zoiets mee. Hij ging altijd naar bakker Besselink in zijn grote witte schort. De boodschappen werden in de grote schort gedaan en bij de punten vastgepakt. En zo ging frater kok weer op huis aan.
Kabouterverhaaltjes.
Ons Nel was heel goed in het vertellen van kabouterverhaaltjes. Als we ‘s-avonds naar bed gingen gebeurde het vaak dat we even bij ons Nel in bed kropen, om weer een nieuw verhaaltje te horen. Dat was voor ons Nel niet zo moeilijk ze zoog ze zo uit haar duim.
Een kapotte broek en een leugentje om bestwil.
Op een middag kwam ik met een kapotte broek thuis, hier was mijn vader niet zo blij mee, ook al was hij kleermaker van beroep. Nu hadden ze bij schildersbedrijf twee hondjes die altijd blaffend achter je aanrende als je langs fietste. Dus ik vertelde tegen mijn vader dat ik gevallen was door die meerennende hondjes. Ik was echter gevallen bij Huub Boom voor de winkel, hoek Slimstraat van Heeswijkstraat. Het terrein voor de winkel was met grind bedekt en daar was ik op uitgeschoven. Maar nu begint het verhaal pas, mijn vader ging naar de fam. de Ruijter en vroeg om schadevergoeding. De fam. de Ruijter vergoedde de schade en alles was weer pais en vree. Maar voor mij natuurlijk niet, gewetensnood klaagde aan mijn katholieke moraal van eerlijk zijn. Ik heb het nooit aan iemand vertelt, maar wel vaak aan terug gedacht, aan dat leugentje om bestwil.
Correspondent.
Ja, mijn vader was plaatselijke correspondent voor de krant. Hij stuurde Udenhoutse nieuwtjes door naar de Tilburgsche courant. Zoals eerste mulder gevangen te Udenhout of over een schoorsteenbrandje enz. Ook maakte hij verslagen van de gemeenteraadsvergaderingen. Eerst de vergadering bijwonen, vlug naar huis om het verslag te schrijven en dan nog even posten. Dit posten ging via de Zuid Ooster bus. Je moest daarvoor naar de bushalte, en de envelop met inhoud aan de chauffeur afgeven. Op de stations in ‘s-Hertogenbosch en Tilburg hadden de kranten speciale brievenbussen voor deze dienstenveloppen. Het gebeurde eens dat iemand van de gemeente (burgemeester?) zijn beklag kwam doen omdat het raadsverslag in de krant niet klopte, voor en tegen waren door de krantenredactie verwisseld. Maar Kees van Iersel trof geen blaam, hij had alles juist ingestuurd, een kopij gemaakt met carbonpapier vertelde de waarheid. Het werken voor de krant was geen vetpot, voor elke geplaatste regel in de krant werd vier cent uitbetaald. Hadden ze van een raadsvergadering maar tien regels geplaatst dan leverde een hele avond werken slechts veertig cent op.
De postzegelclub “De Jonge Filatelist”
Ja, die postzegel speelde een grote rol in mijn vaders leven. Hoe mijn vader met postzegels verzamelen is begonnen weet ik niet zeker, waarschijnlijk is Mari hier mee begonnen. Maar de hobby van mijn vader werd door mij overgenomen en werd een kleine rage in onze klas. Wij, Hans Leermakers, Jan Hoogendoorn en ik wilden een jeugdpostzegelclubje oprichten. De vraag aan onze Pa, wilt u helpen? Een verenigingslokaal werd gevonden bij de St. Petrusschool in de klas van frater Constantio. Ach dacht m’n vader een clubje voor enkele weken, enkele weken werden maanden en later misschien wel 15 jaar. We richtten een jeugdbestuur op met Pieter van Iersel, Paul Mulder, Martien van Iersel, Pietje Verhoeven? Hans Leermakers en of Jan Hoogendoorn? We kwamen tweewekelijks bij elkaar, openden nog met de Christelijke groet, Gelooft Zij Jezus Christus. Daarna een officieel gedeelte met opening, notulen, mededelingen e.d. Daarna volgde een kort lesje het ABC van het postzegel verzamelen gegeven door mijn vader C.A. van Iersel. Daarna was het ruilen en gezellig samen zijn. We kwamen tot plaatselijke en regionale tentoonstellingen en contacten. Ook nationaal deden we mee en behaalde bescheiden resultaten. Het opstellen van tentoonstellingscollecties werd een belangrijk onderdeel van de verenigingsactiviteiten. Deze bezigheden werden ook bij ons thuis voortgezet zodat vele Udenhoutse Jonge Filatelisten bij ons over de vloer kwamen om onderwezen te worden in het wel en wee, het hoe en het waarom van het postzegels verzamelen. Om de kas te spekken werd jarenlang oud papier ingezameld, onze pa heeft duizenden, misschien wel tienduizenden kilo’s papier gepakt, verpakt en versjouwd. De broeders Ad en Frans Peeters en Jan van Gorp waren het actiefst in het inzamelen van oud papier. Ook de verkoop van lucifers, en de toneeluitvoering van Batman leverde de nodige gelden op. Maar absoluut hoogte was de organisatie van de Nationale Jeugdtentoonstelling in de St. Petrusschool. Kees van Kempen vervulde hierbij een belangrijke rol. Alle klassen werden gebruikt als tentoonstellingsruimten. Na de opening door burgemeester Hoefsloot(?) was er belangstelling uit heel Nederland. Het mooiste was het goede contact dat mijn vader had met de jeugd, geen generatieconflict. Aan jou is een goede onderwijzer verloren gegaan was de mening van frater Constantio.
Een tussendoortje.
Omdat m’n vader nog een eigen kleermakerij had, moesten we de klanten van ons thuis op onze beurt ook steunen. Zodoende hadden we drie slagers en drie bakkers. M’n moeder zag er nauwlettend op toe dat ze allen op tijd aan de beurt kwamen. Een bakker kwam iedere week, de andere twee om de week. De slagers waren Guust Haans en Toontje Verhoeven, verder kwam er nog een slager aan huis die vooraan in de Groenstraat woonde. De bakkers waren Kees van der Aa en Piet en Wim (Jo)Haen.
Robinsonschoenen.
Hoge Robinsonschoenen, dat waren geweldige schoenen, die je kon kopen bij de schoenwinkel van de Valk aan de Kreitenmolenstraat. Een winkel vol dozen met daarin schoenen. Vrouw Valk, dit zeggen wij zo op zijn Udenhouts, geen mevrouw Valk, maar gewoon vrouw Valk, pakte de dozen van de wand met daarin die zo geliefde Robinsonschoenen. Even naar de juiste maat zoeken en je ging als de koning te rijk naar huis. Een belevenis op zich.
Genezeres te Rosmalen.
Ik herinner me ook dat onze pa of ons moeder naar een genezeres in Rosmalen gingen. Vaak samen met Sjef van Beurden en of zijn vrouw. De familie van Beurden had een gehandicapt dochtertje. Men ging voor genezing of voor verbetering van zijn of haar gezondheid. Deze mevrouw, Betsy Duffhues was van ‘s-morgens vroeg tot ‘s-avonds laat in de weer voor de zieke medemens. Als Betsy ‘s-morgens uit de H. Mis kwam zat de wachtkamer in haar privé woning al vol, dit ging door tot diep in de nacht. Zij kon ook foto’s lezen, dus je hoefde niet persoonlijk aanwezig te zijn. Mijn ouders wilden graag dat mijn loopoor zou genezen en gingen daarvoor naar haar toe. Of het gebed van Mw. Duffhues heeft geholpen weet ik niet met zekerheid te zeggen maar in de periode dat mijn ouders haar bezochten is het loopoor wel genezen. Ik was natuurlijk ook onder behandeling van de KNO arts. Ik denk dat haar gebed de doorslag heeft gegeven. Mijn vader vertelde dat een meisje van 16 jaar nog iedere nacht in haar bed plaste. Op verzoek van haar moeder heeft mijn vader een foto van het meisje meegenomen, het meisje heeft daarna nooit meer in bed geplast, dit vanaf de eerste morgen van het bezoek.
Pauw.
Bij het patronaatsgebouw van de pastoor liepen naast hertjes ook enkele pauwen. De pauw is op zijn mooist als hij zijn veren ver uitstrekt. Natuurlijk gebeurde dit niet al te vaak. Wij zongen dan een liedje om de pauw te laten pronken. Het gaat als volgt, pauw kan nie pronken, kalekoene wel, pauw kan nie pronken kalekoene wel enz. Dit ging zo door tot hij zijn verenpracht toonde.
De fietsenmaker en onze fietsen.
Mijn vader was best handig in allerlei dingen, maar fietsen repareren was niet zijn allergrootste hobby. Onze fiets kapot was dan moesten we deze maar naar Toon van Vlokhoven brengen ter reparatie. Eens n de drie maanden stuurde Toon dan een rekening van alle reparaties, daar schrok mijn vader dan hevig van, niet van de rekening op zich maar van de hoogte ervan. Hij probeerde hierna weer zelf de fietsen te repareren maar na korte tijd was het weer, “breng de fiets maar naar Toon van Vlokhoven”. Onze Mari kreeg een opgemoffelde fiets toen hij naar de Mulo in Oisterwijk ging. Een opgemoffelde fiets is een 2de hands fiets die zo opgeknapt is dat hij weer als nieuw lijkt. Dit kostte best een paar centen. Dus moest de fiets iedere zaterdag gepoetst worden, wat de nodige herrie opleverde. Mari kon toen een fiets kopen bij Toontje Boers voor 12 gulden. Zo gezegd zo gedaan, er hoefde zaterdags geen ruzie meer gemaakt worden over het fiets poetsen. Ik meen dat ik jaren later ook nog op die fiets naar Oisterwijk ben gereden. Mijn eerste nieuwe fiets kreeg ik met St. Nicolaas, ik denk dat ik toen een jaar of twaalf was, de helft van de koopsom mocht ik zelf bijleggen. Fietsen leerde ik op de hofpad, op een grote fiets, met de benen tussen de stang. Als je wilde stoppen kon je jezelf tegen de konijnenkooien aan laten vallen.
De jongens van Jos Lommers, Henk en Jan, hadden een kleinere jongensfiets de ik ook weleens mocht gebruiken om te oefenen. En tante Ant had nog een oude damesfiets, die je bij de gratie Gods, ook weleens mocht lenen.
Groeten.
De familie Jan Roefs kwam naast ons wonen, vader, moeder en twee dochtertjes. Ze hadden het huis van Jan de Weijer gekocht, Kreitenmolenstraat 110. Twee keurig opgevoede dochtertjes. De oudste Lia kwam bij Piet van Kuijk in de kruidenierswinkel. Waar ook mijn moeder en Miet Mathijssen van Diessen in de winkel stonden. Lia zei netjes, dag mevrouw van Iersel, en dag Miet. Van haar moeder moest ze netjes Mevrouw van Iersel zeggen, maar op straat hoorde ze niet anders dan Miet vandaar het verschil.
Ook was er verschil tussen Joke Robben en de vrouw van Ad van de Voort. Joke Robben was een echte Udenhoutse en leef hierdoor voor de echte Udenhouters gewoon Joke Robben en ze werd dus nooit Mevrouw van Iersel. De vrouw van Ad van de Voort kwam van elders en dus onbekend, zij werd dus steeds Mevrouw van de Voort genoemd. Verschil moet er zijn. Niet bewust en ook niet echt gemeend.
Lagere Tuinbouwschool Eindhoven
Op de mulo, ging het niet al te best, vooral het grote aantal vakken en het hoge tempo braken me op. Na twee jaar hard werken en weinig resultaat, gaf ik de mulopijp maar aan Maarten. Omdat ik met Ad en Jan van Ingen weleens bij hun tante Luus Verschuuren kwam en daarbij ook de bloemenwinkel en de plantenkas bezocht leek het me wel leuk om bloemist te worden. De tuinbouwschool in Eindhoven was hiervoor de uitgelezen opleiding. Met twee jaar mulo kon ik in de tweede klas beginnen. Dat was vier dagen naar Eindhoven en een dag praktijk. Aan het reizen was je gauw gewend zodat dat verder geen probleem meer was. Het niveau was best hoog zo ook het aantal vakken en het tempo. Je kon mee, of niet mee. Als je bleef zitten deed je de klas gewoon nog een keer over of je ging van school. Het was een goede opleiding onder leiding van de directeur de heer Meijs. Destijds een ouwe zeur, maar nu gezien een man die het beste met zijn school en leerlingen voor had. Een conflict herinner ik me nog. Je kijkt om Martien, nee meneer ik kijk niet om. Na enkele herhalingen bleef hij bij zijn mening en ik bij de mijne. Dus ik, (dhr Meijs) ben een leugenaar, wat moet je dan nog zeggen. Dan maar haar huis gestuurd en volgende week terugkomen. Kwam goed uit, kon ik thuis in d’n hof werken. Ook met dhr Broos lag ik voortdurend overhoop, ik ging altijd de discussie met hem aan. Met als resultaat uit de klas gezet worden en of naar huis. Verder was er nog de heer van Esch wiens auto-tje we nog eens op de school trappen hebben gezet. De heer van Hulten gaf gedegen praktijkonderwijs in de schooltuin. Vaak gingen we wandelen in het park om plantenkennis op te doen. De leraar timmeren, was een oudere man, die slecht zag. Als hij op zolder hout ging halen deden ze beneden het licht uit. Laf toch, aan pesten deed ik niet mee, wel aan plagen en uitdagen. Ook de godsdienstleraar sprak me erg aan, alleen al voor zijn inzet ondanks de afnemende belangstelling van de leerlingen. Al met al een gedegen opleiding.
Medeleerlingen die ik me herinner, Hans de Kruijf, Sjaak Schwartz, Frans van Herpt, Frans Holten, Frans van Boekel, Antoon Vermeer, Thijs van den Broek. Leo op ’t Hoog en Martien Toolen (Tholen) de beste van de klas. Ook was het de tijd van Puch en Thomas, van brede lage of van smelle hoge sturen, van Beatles of van Rolling Stones. Aan het einde van het vierde schooljaar gingen we voor een retraite naar Heeze, een driedaagse. Het kerkboekje dat we kregen was nogal op priesterroepingen gericht, je zou er bijna roeping van krijgen. Het waren toch fijne dagen die me niet verveelden.
Middenstandscursus
Tegelijk met de tuinbouwschool volgde ik ook nog twee avonden per week de middenstandscursus te Oisterwijk. De directeur was de Udenhoutse frater Deodaat van de Voort, verder waren er de leraren Schoenmakers (’t Schoentje) en de heer Boom voor Nederlands. De leerlingen die ik me ook nog herinner zijn Corrie, Maria, Kees en Marjan. Verder een jongen uit de Biezenmortel die thuis een kruidenierswinkel hadden. Hij haalde goede cijfers maar had blijkbaar examenvrees en kon maar niet slagen. Liane was ook op de cursus, later ontmoette ik haar weer bij Trappaf. In twee jaar rondde ik deze cursus met succes af, tegelijk met de tuinbouwschool. Toen ik de directeur van de lagere tuinbouwschool een dag vrij vroeg om examen te doen was hij zeer verbaasd, twee scholen tegelijk dat kon niet.
Naar de grotten van Han, België.
Ik zal denk ik zo’n 14 jaar zijn geweest toen ik met mijn broer Mari naar de grotten van Han ben gefietst, op een oerdegelijke Nederlandse fiets zonder versnelling. We fietsten eerst naar Grimbergen, bij Brussel. Onderweg kochten we wat levensmiddelen, waaronder twee ons kaas, het meisje wist niet wat twee ons was en moest het haar vader gaan vragen. Oh tweehonderd gramme, wij wilden dun gesneden maar daar moest de Belgische winkelier niets van weten. In Brussel woonde een broer van Hendrika van Heesch, 2de echtgenote van mijn opa Sjef van Iersel. Deze broer was prelaat van het klooster te Grimbergen onder de naam Hroznata. We fietsten daarnaar toe met de hoop om gratis onderdak te verkrijgen, wat ons ook aangeboden werd. We konden slapen en eten met de studenten die allemaal Frans spraken. Dit was niet prettig, het leek erop dat ze over ons praatten en ons daarna uitlachten. De koffie in grote witte kommen was niet te drinken. We moesten enkele keren natuurlijk Heeroom bezoeken, hij vroeg dan zijn jullie van Pietere, broer van mijn vader, nee wij zijn van Kees. Na twee nachten logeren gingen op de fiets verder naar Namen, over wat toen een snelweg leek. Het regen, regen en nog eens regen, niet leuk meer maar we gingen verder. We moesten vanuit het Maasdal richting Ardennen, dus steeds licht klimmen. Op een eenzaam stuk weg stond een grote lege schuur achter een groot hek. Wij onze fietsen over het hek gegooid en de schuur in. Er lag wel twee meter los stro in waarop we onze tent uitlegde, heerlijk geslapen. Maar we hebben daar ook gekookt met een primusbrander nog wel. Levensgevaarlijk in dat verse stro, maar ja, je bent nog jong en ziet alle gevaren niet. Daarna door naar Han en de grotten bezocht, mooi. De terugreis staat me niet meer zo bij, wel dat we tent op moesten zetten op een rotsachtige inham langs de weg, ging moeilijk, de haringen wilden niet de grond in.
s’-morgens merkten we dat deze rotsachtige inham voor meer doeleinden werd gebruikt nl. als noodstop voor toiletgangers. We wasten ons in het water van een ijskoude beek, brr. Op zaterdagmiddag fietste ik ook nog over een pas geveegd en geharkt stuk erf, lelijke kaaskop kreeg ik te horen. Voor de Nederlandse grens de tent nog eens opgezet, in het donker. ‘s-morgens werden we wakker op een groot weiland. Rond twee uur in de middag, op zondag, weer thuis. Onze pa nam mijn fiets mee om naar het lof te gaan, bij het opdraaien van de Kreitenmolenstraat brak het stuur zomaar af. Al met al een leuke en avontuurlijke vakantie geweest.
Seksuele voorlichting
Het zal zo halverwege de tuinbouwschool geweest zijn dat mijn vader meende mij het nodige te moeten vertellen over de bloemetjes en de bijtjes. Het was op een fietstocht van Oisterwijk naar Udenhout. Alhoewel ik al van het een en het ander op de hoogte was heb ik altijd waardering gehad voor de moeite de hij genomen heeft om dit persoonlijk aan mij te vertellen. Ook het respect en de eerbied die hij daarin legde voor de relatie tussen man en vrouw is me bijgebleven. Ook het mooie door God gegeven heeft me toen geraakt.
Middelbare Tuinbouwschool Breda
Na de lagere tuinbouwschool was de middelbare te Breda het logische gevolg. Ik zou eerst naar Nijmegen gegaan hebben, maar onderdirecteur Dhr. van de Broek uit Breda kwam mij thuis opzoeken om te vragen of ik niet naar Breda wilde komen. Ze hadden niet genoeg leerlingen voor een tweede leerjaar aanleg en onderhoud van tuinen. Jammer van dat op kamers wonen in Nijmegen maar Breda was financieel veel aantrekkelijker voor mijn ouders. Het eerste jaar ging vrij makkelijk gezien m’n vooropleiding, wat mulo, de middenstandscursus en het diploma van de lagere tuinbouwschool. Ik werd er voorzitter van de leerlingenvereniging Nitamia en hoofdredacteur van het schoolblad. Het schoolblad typten we zelf in de middagpauze op stencil, samen met Willem de conciërge draaiden we honderden exemplaren af. Janny Resoort zat ook in de redactie de andere kan ik me zo direct niet herinneren. Met Nitamia organiseerden we ieder jaar een kerstviering, ik speelde hierin nogeens de rol van St. Jozef, samen met Maria Hofstede. Maria een Rotterdamse speelde Maria en was het enige meisje van de klas. De school was goed en degelijk, vooral de oudere leraren. Het was echter een tijd van protest, denk maar aan de slogan geen woning geen kroning, de oude garde wist hier niet goed raad mee. Zoals de heren Sweep en van den Broek, leraren scheikunde en natuurkunde. Dhr. Brand was leraar Nederlands hij speelde meer in op de tijdsveranderingen en besprak deze in de les. Dhr. Geuskens was directeur had veel tijd nodig voor de organisatie en de nieuwbouw van de school. Zo liet hij ons op zaterdagmorgen twee lesuren wachten omdat hij een bespreking had met een aannemer. Ik was het wachten beu en ging naar huis. De volgende maandag moest ik op het matje bij hem komen, ik verweet hem de onbeleefdheid dat hij ons zolang zonder bericht had laten wachten. Nou toen mocht ik voor een hele week naar huis, ik snap nu de logica nog niet. vrij. Dit gebeurde ook toen ik een zaterdagmorgen vrij vroeg voor een jurycursus filatelie. Eerst wordt een halve dag vrij geweigerd en dan mag je voor straf een hele week vrij. Praktijk kregen we van de heer van Esch uit Vught en van de heer Beskers. Dhr van Esch beloofde ons, volgende week gaan we parken bezoeken om onze plantenkennis op te frissen. De volgende week echter moesten we Gladiolenbollen poten voor de kweek van snijbloemen. Ik zeg meneer van Esch, we zouden toch naar het park gaan, hij boos, nee we gaan bollen poten. Ik boos, maar meneer dat is geen afspraak, van Iersel naar huis. De volgende week kwam de heer van Esch excuses maken, hij moest ook doen wat de directeur zei. Het tweede jaar verliep ook goed, maar toch wat minder. Dhr. Detz was leraar boomteelt, de enige protestantse leraar in die katholieke gemeenschap. We behoorden nog te bidden voor de eerste les, dat schoot er bij veel leraren al bij in. Maar niet bij de heer Detz, hij eiste ook eerbied en stilte als de klasse-oudste (Hoppenbrouwers) voor ging in het gebed. Ondertussen organiseerden we met Nitamia dansavonden in zaal Prins Bernhard te Breda. Om te kunnen dansen nodigden we ook meisjes uit van de verpleegsters opleiding, hartstikke gezellig. Een bijzondere leraar was dhr Frijters, leraar gymnastiek, hij was de enige die me voor sport interesseerde. Bovendien was hij ook heel menselijk in de verhoudingen leraar – leerling. We hadden ieder jaar een sportdag met de leerlingen van de tuinbouwschool uit Nijmegen. Dhr Frijters deelde mij altijd in bij het touwtrekken samen met de jongens van de landbouwkant, het enige wedstrijd onderdeel dat altijd door ons werd gewonnen. In het derde leerjaar wilden we, het bestuur van Nitamia, een landelijke sportdag organiseren samen met de heer Frijters. De sportvelden en zalen waren al gehuurd bij de gemeente Breda. De directeuren van de tuinbouwscholen lasten alles af en er werd op veel scholen geen vrije dag voor gegeven. Nu gezien gelukkig maar, de organisatie was toch niet zo solide.
Het derde leerjaar was natuurlijk het examenjaar. In januari ga ik er hard tegenaan, nee toch maar met carnaval, nee na Pasen, iets later kan ook nog wel. Toen puntje bij paaltje kwam, kwam er niets van. Met het langer worden van de dagen werd de studie ijver minder. Toch geslaagd, maar het had beter gekund voor toen en ook voor later. In het derde jaar gingen we ter afsluiting naar de Volkshogeschool te Bergen NH. Een fijne periode, wat links, wat socialistisch paste niet zo bij mijn aard en opvoeding. Er waren ook vissersbazen en leerlingen van de kweekschool uit Friesland. We gebruikten gezamenlijk onze maaltijd en zaten gemengd aan tafel. Bij die vissersbazen was het goed toeven, bij de Friezen wat minder. We moesten ook gezamenlijk allerlei huishoudelijke klusjes doen ook de vissersbazen. Het sporten ‘s morgens in de duinen was ook heel plezierig.
Dhr. Kraaijkamp uit Oisterwijk mag ik niet vergeten te noemen, hij was de vader van medeleerling Joost, en gaf les in cultuur. Hij tekende zomaar heel Europa en Azië op het schoolbord om te laten zien waar de Grieken en Romeinen woonden. Hij was anders dan de andere leraren, een beetje tegen het gezag en de regeltjes. Toen directeur Geuskens het roken verbood mocht je bij hem in de klas roken. Spieken was ook toegestaan, je kon alles uit je boek overschrijven. Spieken op het examen was verboden, een onverlaat die dit toch probeerde kreeg ’n een op zijn eindlijst en moest zodoende een jaar terugkomen. Na het examenfeest hebben we nog een afzakkertje bij hem genomen, samen met Frans Holten uit Valkenswaard, Jan v.d. Bom uit Oudenbosch en misschien ook Kees Laros, ook Liane was erbij. We reden met het kevertje van Frans Holten van Baarle Nassau naar Oisterwijk, Liane moest de weg wijzen de anderen hadden al te diep in het glaasje gekeken. Frans Holten ontmoette hier zijn meisje uit Gorinchem zij was ’n vriendin van Janny Resoort de vriendin van Joost Kraaijkamp. Het examenfeest was in Schaluinen, Baarle Nassau, met allerlei officiële toeters en bellen, georganiseerd door de directie, zeer tegen de zin van de leerlingen in. Ik meen ook dat het op die manier de laatste keer is geweest. Er is van drie schooljaren natuurlijk meer te schrijven, maar dit waren zo de eerste invallen.
Dansles bij Grijsbach
Ja als je zo’n 17 jaar bent dan wil je wel naar de dansles. Wij gingen naar de Grijs, ons Nel en ons Leen waren daar ook al geweest. In het dansen was ik niet zo’n ster, ook niet zo’n charmeur met een vlotte babbel. Meestal danste ik met Francien uit Oisterwijk, als de dames een heer mochten vragen kwam zij mij ook vaak vragen, alle twee een beetje verlegen. Buiten de dansles om kon je zondagavonds naar de oefenavonden. Van 7 uur tot half elf, je kon dus mooi op tijd thuis zijn. Ook de controle op de dansavonden waren zo stevig dat je ouders je gerust naar de Grijs konden laten gaan. Een tweede cursus volgde, je kon op voor een danstest, voor brons, je moest daarvoor een vaste partner hebben, Francien dus. Voor de test haakte ze af, was er geen geld thuis voor de danstest. Ik danste toen af met een van de vaste helpsters van de dansschool, allemaal zesjes, maar toch geslaagd. M’n moeder vond dat ik maar eens wat meer uit moest gaan, dat werd Trappaf, samen met Jan van Munster en Henk Boom. De eerste dans-partner beviel me niet zo. Maar zat daar ook niet een meisje van de middenstandscursus. Zal ik haar maar eens vragen en zo is het gekomen. Onze Martien heeft een meisje zei mijn moeder. Welnee zei onze pa. Maar hij gaat wel iedere zondagavond uit, jawel onze Martien had een meisje sinds 1 april 1967, Liane van de Wiel.
Zomaar drie tussendoortjes
We hadden slechts een vuilnisemmer (nu drie grote containers, een voor Groente Fruit en Tuinafval, een voor oud papier en een voor restafval 2004) de bekende ijzeren met deksel. Er was zo weinig afval dat we deze eens per week met zes mensen niet helemaal vol hadden. Het groene afval ging naar de mesthoop voor d’n hof. Hout resten e.d. gingen in de kachel. Papier ging naar de ene of andere vereniging. Todden en zo naar de toddenboer, wat overbleef was voor de vuilnisemmer.
De todden werden vaak opgehaald door rondtrekkende woonwagen-bewoners. Je kreeg voor een zak todden een met gas gevulde ballon. Dus alle kinderen vlug naar binnen om bij de moeders todden te vragen om een ballon te krijgen. Ik dus ook, maar ik liet na enige tijd de ballon glippen. Goede raad was duur, maar niemand durfde naar het woonwagenkamp om een nieuwe ballon te halen. Behalve Martin Keijzers, een inwonende kleermakersleerling van mijn vader. Hij ging met de fiets naar het woonwagenkamp, bij de oude steenoven, en kwam terug met een ballon tegen inlevering van een zak todden.
Zelf schilderen Vanwege de kleine portemonnee van m’n vader dacht hij er maar over om zelf z’n huis op te schilderen. Volgens schilder van de Plas uit de Groenstraat zou er weinig van terecht komen, m’n vader dacht er anders over; hij antwoordde “Ik kan beter schilderen dan jij een broek maken”. Het resultaat was goed, we kregen op de overloop vier deuren met allemaal verschillende kleuren naar de laatste mode.
In Udenhout was praktisch iedereen katholiek en het hele leven had een katholieke signatuur. De enige protestant die ik kende woonde over het spoor, hij haalde de vuilnis op en kwam ook de beerputten leegzuigen. Met de kerst bracht ik er de konijnenvellen voor maar liefst 60 cent per stuk.
Kleuterschool.
Op de kleuterschool kwam je al bij de zusters. Ik herinner me zuster Celesta, als een lieve kleine zuster met een warm hart voor haar kinderen, zuster Felicitas als een oud kreng en zuster Paulino als een jong kreng met rare streken. Ze bad altijd tot de H. Antonius als ze haar schaartje kwijt was, of had ze dat vooraf weggelegd. Wij moesten dan bidden; H. Antonius beste vrind maak dat zuster Paulino haar schaartje vind. En jawel hoor, het schaartje werd gevonden, lag op een glazen plaat in de glazen kast. Wat de zuster natuurlijk al wist, ik voelde er altijd iets onechts bij of je voor de gek werd gehouden.
Het was op de bewaarschool vaak vlechtmatjes maken, geel met zwart of zwart met geel. Ook mocht je niet praten, als de zuster iets pakken moest, hetgeen mij natuurlijk niet lukte vanwege het opgelegde karakter van het stil zijn. (zou ik een echte van Iersel zijn) Ik lees dergelijke reacties later ook in de memoires van mijn oom Piet van Iersel. Plassen tussendoor was ook ten strengste verboden, hetgeen voor mij aanleiding was om toch te gaan plassen en hierdoor naar huis gestuurd te worden. M’n moeder, hevig geschrokken, ging me terug brengen, maar Martientje was niet meer welkom, dat vervelend jong mocht ze mee naar huis nemen. Had ze daar jaren geleden al geen ervaring mee opgedaan, met Piet Scholtze, neem dat vervelend jong toch mee de kerk uit.(Gilze Rijen 1915 +/-) Slibberen (glijden),op onze sloffen, in de klas was ook ten strengste verboden en het ging zo lekker. Zuster Celesta stond het oogluikend toe, als zuster Felicitas niet in de buurt was. De kleine peuters speelden voor de school, de groteren achter de school. Als het regende zongen we; “Onze Lieve Heertje, geef mooi weertje, geef mooie dag, opdat het zonnetje weer schijnen mag.” En vaak brak dan de zon achter de wolken door.
Het was een heel katholiek complex, St. Felix, kleuterschool, meisjesschool, oude mannen en vrouwenhuis, rector van Teeffelen, zusters, kloosterpaadje waar je niet komen mocht, hier moesten immers de ouwe mannekes en vrouwkes wandelen. Je mocht er wel komen als je de aardappels van de fraters naar vrouw de Ruijter moest brengen, vrouw de Ruijter schilde nl. de aardappels voor frater kok. Joost Wagemakers bracht deze iedere dag op en neer, je mocht hem dan helpen om de emmer met aardappels te dragen zo kon je toch door het kloosterpadje lopen.
De communie werd thuisgebracht.
Nog een ander facet van het katholieke dorpsleven was het thuis brengen van de communie “Ons Heer” door de pastoor of de kapelaans. Ze waren meestal op de fiets en hadden een stola om zodat je kon zien dat ze “Ons Heer” bij zich hadden. Je mocht mijnheer pastoor of mijnheer kapelaan dan geen gedag zeggen, ze konden immers niet antwoorden met “Ons Heer” bij zich. Je hoorde wel te knielen, maar ja, soms kwam daar valse schaamte bij, niet iedereen deed dat en jij dan wel. Je behoorde het wel te doen.
Je plaats in de kerk.
Hiermee bedoel ik de verpachte plaatsen in de kerk waar je kon gaan of mocht zitten. Deze plaatsen werden jaarlijks verpacht met opbod. De familie Bertens van de Berkhoek huurden jaarlijks een hele bank van naar ik meen vijf plaatsen. Het was in ieder geval een bank met een pilaar. Er waren toen nog drie missen op zondag waarin de banken verpacht werden. Dus de familie Bertens had in drie missen vijftien plaatsen. Bestond de familie nu uit zes kerkgaande personen en gingen ze allemaal twee maal naar de kerk dan hadden ze drie plaatsen over. Deze plaatsen konden weer doorverpacht worden. Zo had mijn vader twee plaatsen een in de mis van kwart voor acht en een in de hoogmis van kwart over tien. Het gebeurde weleens dat ik als kind met mijn vader mee naar de kerk ging en in de Bertensbank mocht zitten. Dus twee plaatsen in een mis in plaats van een. Kwam nu de familie Bertens met het hele gezin naar de kerk dan moest ik plaats maken en in de jongensbeuk gaan zitten bij het St. Lambertusaltaar. Aan deze zijde van de kerk waren plaatsen gereserveerd voor de jongens en de meisjes. Ieder aan hun eigen kant onder toezicht van de fraters en de zusters of meester van der Westen. Omdat ik een draaitol was gebeurde het vaak dat de frater of meester we kwam halen om naast hem te zitten. Toch heb ik er nooit een hekel aan gehad om naar de kerk te gaan, ook niet met de kerkelijke hoogtij dagen, zoals Kerstmis, De Goede Week en Pasen. De mensen die geen bank hadden of konden pachten was de kwartjes mis van negen uur. Je kon dan gaan zitten waar je wilde voor een kwartje per plek.
Het bidden bij ons thuis en op school. (zoals gebruikelijk)
**Morgengebed, bij het opstaan, samen beneden in de huiskamer, knielend voor je stoel.
**Voor en na het ochtend eten.
**Naar de H. Mis van 8.15 uur, iedere dag te communie, dus nuchter blijven vanaf 0.00 uur. Je mocht dan op school je brood opeten.
**Bidden op school voor en na de ochtend lessen.
**Bidden thuis, De Engel des Heren, voor het middag eten, ook na het eten bidden.
**Bidden op school voor en na de middag lessen.
**Bidden thuis voor en na het avondeten.
**In de avonduren het “Rozenhoedje” bidden, in de maand maart uitgebreid met het gebed tot de H. Jozef. In de maart maand kreeg zijn beeldje een extra versierde plek in de huiskamer. Ons moeder kende dat gebed van buiten, je wist niet hoe, maar in maart was het er weer.
**Avondgebed voor het slapen gaan. En als je niet kon slapen riep ons moeder naar boven;
**Bidt maar een Weesgegroetje tot Maria van Slaap.
Onze pa en onze geloofsbeleving thuis.
Onze pa was een behoudend katholiek, maar niet krampachtig, wel standvastig op vrijwillige basis. Veeleisend voor zichzelf en misschien ook wel naar ons toe inzake geloofsbeleving. Als mensen problemen hadden met de kerk als organisatie en daarom hun plichten verzuimden dan zei hij altijd, ze hebben geen hekel aan de kerk maar hun godsdienstzin is te klein. Onze pa trachtte katholiek te zijn in woord en daad. Op zondagmiddag, als we samen thee dronken liet hij altijd tante Ant halen, ze zit ook maar alleen, eigenlijk had hij liever dat ze niet kwam. Een daad van christelijke naastenliefde? In het weekend twee keer naar de kerk, onze pa ging naar de mis van 6.30 uur. Wij gingen om 7.45 uur. Meestal waren we dan om 9.00 uur weer thuis, onze pa had dan de tafel gedekt. Met het goei servies, om de zondag van de andere dagen te onderscheiden. We aten dan gebakken eieren met spek. Hierna omwassen, bedden dekken, hout of kolen halen in de winter. Iedereen moest wat doen zodat ons moeder ook een vrije dag had. Er mocht beslist niet gewerkt worden op zondag, alleen het hoognodige, zeker geen slaafse of betaalde arbeid. Om kwart over tien Hoogmis met zang door het herenkoor. Je kon hier naartoe gaan of je moest ‘s-middags naar het Lof van drie tot half vier. Of je moest al naar het zaterdagse Lof van 19.00 uur zijn geweest. In ieder geval ging je twee keer per weekend naar de kerk. Op hoogtij dagen, Kerstmis, Pasen en Pinksteren soms nog meer. Het was voor mij nooit een straf om naar de kerk te gaan, behalve in de zesde klas, je moest voortaan iedere morgen alleen omdat je broer en zussen al elders naar school gingen. Op zondagmorgen deed onze pa de boekhouding van de kaartclub V.O.O. geen bedrijfsboekhouding dat was immers werken.
Sacramentsdag.
Een bijzondere dag was Sacramentsdag, een donderdag in juni. Er was ‘s-middags Sacramentsprocessie. Deze processie ging van de Lambertuskerk aan de Slimstraat naar de ingang van Vincentius aan de Schoorstraat. Deze ingang bestond uit hoge trappen met een bovenaan een plateau, hierop stond een buitenaltaar. Hier werd een Plechtig Lof gedaan met uitstelling van het Allerheiligste. (grote Hostie in monstrans) De monstrans werd door pastoor Prinssen gedragen onder een baldakijn. Dit baldakijn werd door vier kerkmeesters gedragen, o.a. door Toon van Vlokhoven, geflankeerd door de verkenners van de Lambertusgroep. Hoe dichter je bij ons Heer kon lopen, als verkenner, hoe plechtiger en voornamer ik me voelde.
Kindheidsoptocht.
Als kleine jongen (7-8 jaar) liep ik ook mee in de Kindheidsoptocht. Een optocht ter bevordering van de jeugdmissie. (apostolaat van de kinderen). Ik had een nieuwe gestreepte pyjama aan met een zwart gemaakt gezicht. M’n moeder vertelde me later dat ze me niet gezien of herkend had met zo’n zwart gezicht. Als dit zo geweest is, moet ik wel een echt negerkindje zijn geweest.
’t Strooike
Aan het strooike kon je zien of er iemand dood was in Udenhout. Voor mijn tijd werd er een bosje stro gelegd met hier tegenaan stenen en papieren bloemen. De combinatie van stenen en bloemen gaf aan wie er dood was ’n man, ’n vrouw, getrouwd of ongetrouwd, met of zonder kinderen. ( dit is me door m’n vader en tante Ant tenminste verteld). Daar erop Felix nogal eens bejaarde mensen doodgingen hebben de zusters de stenen vervangen door plankjes en een paneeltje met een doodshoofd erop plus een bosje stro. Zodoende was dat gesjouw met die stenen afgelopen. Later kon iedereen dit gebruiken en lenen bij de zusters van Felix. Maria van Breugel van de Zeshoevenstraat was bij mijn weten de eerste in Udenhout die met deze traditie brak, bij het overlijden van haar moeder. Binnen enkele jaren was dit gebruik verleden tijd.
De bidderij
Als iemand bediend werd of overleed moesten de buren de buurt aanzeggen en bidderij houden. De buurten waren bij een ieder bekend. Zo had de Kreitenmolenstraat drie buurten te weten, van het Kruispunt tot de Zeshoevenstraat, van de Zeshoevenstraat tot het Spoor, en van het Spoor tot Quatre Bras. Drie avonden werd er achter in de kerk de rozenkrans gebeden, drie rozenhoedjes noemden wij dat. Het rozenhoedje was tot herstel of tot zieleheil van de bediende of overledene. Vaak werd er bediend als er stervensgevaar dreigde. De buurvrouw wonende aan de kerkzijde behoorde voor te bidden. De koster opende de kerkdeur en ontstak slechts een of enkele lampen. Ook was de kerk ‘s-winters niet verwarmd. In onze buurt heb ik Net van Ingen Verschuren vaak voor horen voorbidden. Voor mijn oma Hendrika van Iersel van Heesch ben ik verscheidene malen naar de bidderij geweest. Ze kreeg vaak een galaanval en als er levensgevaar was werd er weer opnieuw bediend.
Begrafenis
De begrafenis van m’n opa Sjef van Iersel en tante Door staan me nog goed bij. Opa woonde toen (1956) in de Kreitenmolenstraat naast de fietsenzaak van Korthout, en naast Keesje Wagenmakers, hoek Kreitenmolenstraat en Zeshoevenstraat. De gebruikelijke bidderij ging aan de begrafenis vooraf. De burenplicht hield in dat de familie Wagenmakers en de familie Korthout de helpende hand toestaken bij het regelen van de begrafenis. De maaltijd na de begrafenis werd gehouden in het huis van de familie Korthout (kerkzijde in de buurt). Broodjes met kaas en koffie stonden klaar. Evenals een sigaar en een borreltje voor de mannen. Zo ook voor de buurmannen die de kist naar de kerk droegen. Opa was thuis opgebaard in de gang (hal) bij de voordeur. Het stond me vreselijk tegen dat de familie Korthout kranten op de vloer hadden gelegd opdat de vloerbedekking niet vuil werd. Kees Wagemakers had in overleg met de familie een lijst samengesteld met daarop de namen van de diverse familieleden i.v.m. de volgorde van de begrafenisstoet. Eerst alle mannen en daarna pas de vrouwen. Ome Piet uit Hoorn als eerste met zijn zonen, daarna onze pa (Kees van Iersel) met zijn zonen, daarna ome Leo met zijn zonen. Zo liep ik als bijna achtjarige bijna helemaal vooraan in de stoet, wat een geweldige indruk op mij maakte. Na alle andere mannen kwam tante Dien, mijn moeder en tante Lea met hun dochters en alle andere vrouwen. De uitvaart was om tien uur, een deftige tijd, door tante Door zo geregeld ook al lag ze in het ziekenhuis. Nu is mij altijd verteld dat in diezelfde tijd ook een rijke boer was overleden en deze hoorde om tien uur begraven te worden en niet Sjefke van Iersel. Dus de pastoor (of koster) kwam vragen of Sjefke niet eerder begraven kon worden. Maar dat kon dus namens de familie niet, zo werd Sjefke deftig begraven en de rijke boer op de tijd van de armen. Of het waar is ? het zou best kunnen, ik heb het maar van horen zeggen.
Kinderbegrafenis
Ik heb zelf ook eens gedragen, een kindje van Verspeek dat was overleden, ze woonden tegenover Botermans en Coppens. De jongens uit de buurt behoorden te dragen dat behoorde ook bij de burenplicht. Ik meen me te herinneren dat ik dat serieus gedaan heb, ook het glaasje limonade en het snoepje na afloop staan me nog bij. De eerst overledene kind dat ik me herinner is een jongen van, van Herpt. We waren op zijn verjaardagsfeestje en speelden weleens op de boomstammen bij zagerij van de Voort, precies tegenover zijn huis. Bij het oversteken terug naar huis werd hij door een auto gegrepen en overleed ter plaatse. Later hebben we met de schoolklas nog afscheid bij hem thuis genomen. Tegen Frater Louis vertelde hij al, in de eerste klas, dat hij niet oud zou worden. Een ander sterfgeval was een lid van de welpenhorde, zijn naam is me ontschoten. Ik meen dat hij bij fotograaf Pieter van de Plas in de buurt woonde. Het jaar daarop gingen we met de welpen op pad voor de actie Heitje voor een Karweitje. Volgens de andere welpen had ik dat niet mogen doen. Ik zag er geen kwaad in, je behoefde die mensen toch niet voorbij te lopen.
Veertiguren gebed.
Een ander katholiek gebeuren in Udenhout was het veertiguren gebed. De kerk was dan veertig uren achtereen open en “Ons Heer” was uitgesteld. (grote geconsacreerde Hostie in de monstrans) De hele dag behoorden er mensen in de kerk te zijn, s’-nachts gingen de zusters van Felix.
Toch een heel speciaal gebeuren dat uitstellen van het “Allerheiligste”. Er kwam dan toch een mystieke sfeer van heiligheid in de kerk, men was stil en knielde op twee knieën alvorens de bank in te gaan. Zo ook weer bij het verlaten van de kerk. We behoorden tijdens het veertiguren gebed te bidden voor de Bosschenaren die carnaval vierden en zich niet zo goed wisten te gedragen. Nu ik dit op papier zet (1999) ontvangt de bisschop van den Bosch de stadsprins. Zo zie je dat tijden kunnen veranderen. Zou het veertigurengebed er de schuld van zijn dat ik nooit echt carnaval heb kunnen vieren. Frater kok knielde tot op hoge leeftijd altijd op twee knieën, ik heb me toen voorgenomen om uit respect voor hem altijd op een knie te knielen.
Drie Koningen zingen
Samen met Ad, Erna en Jan van Ingen gingen we Drie Koningen Zingen. Mijn vader was het niet zo eens met dat langs de deur lopen. Het mocht wel maar dan moest het opgehaalde geld aan goed doel gegeven worden. We zongen overal huis aan huis, ook op het kantoor van de boerenbond en de boerenleenbank. Antoon van de Berselaar van de Boerenleenbank, zelf koorzanger?, merkte op dat er drie goede zangers waren en een mindere. Maar wat wil je ook, drie muzikale van Ingens en een a muzikale van Iersel. Ook gingen we altijd bellen bij een huis aan de Slimstraat, ze deden nooit open maar ze hadden zo’n speciale brombel. We haalden op 11 gulden en 11 cent, de pater z’n bril, van de actie “Mensen in Nood” in den Bosch, viel af toen hij de giro overschrijving las, dat schreef hij tenminste toe hij bedankte. Je kreeg toch een goed gevoel van zo’n bedankbrief.
Eerste en Plechtige Communie
Van mijn eerste communie herinner ik me niet zoveel, wel dat we in de zijbeuk zaten aan de jongenskant, bij het Lambertusaltaar. Ik had een grijs pakje aan, grijs jasje en grijze korte broek door mijn vader gemaakt. Volgens m’n vader zat ik zo goed stil, niet dus, dat hij de hele H. Mis zijn arm om me heen heeft gehouden. Het oefenen herinner ik me ook nog, met ongeconsacreerde hosties, je moest leren hoe je naar de communiebank moest gaan, knielen en zitten met je handen onder de communiebankdoeken. Bij frater Louis hebben we vast en zeker een goede voorbereiding gehad op dit gebeuren. Bij de Plechtige of Grote Communie, of Hernieuwing van de Doopbeloften ging er een driedaagse retraite aan vooraf bij de zusters van Felix. Ook behoorde je de hele catechismus van buiten te kennen. Ik heb daar wat op afgeleerd, en dan stellen ze van die makkelijke vragen die iedereen zonder te leren ook zou kennen. Een beetje of heel onrechtvaardig kwam dat toen bij me over. Ons Leentje had een mooi gedachtenisprentje bij haar Plechtige Communie over St. Helena. Zoiets wilde ik ook hebben. Frater Martinez liet door een van zijn confraters het volgende vers opstellen.
Martinus heil’ge schutspatroon. Gij gaaft vol goedheid en erbarmen, Uw mantel aan een arme man, Om voor de kou zich te verwarmen
Toen kwam de Christus voor U staan, Hij sprak: “Gij hebt hem Mij gegeven. Voor wat gij d’armen hebt gedaan, Loon Ik U eens in’t eeuwig leven”.
Zo wil op deez’schone dag, Mijn hart geheel aan Christus geven, Als trouw soldaat bij elke slag, Wil ‘k vechten voor Hem heel miojn leven.
Dan zal’k ontvangen ’t eeuwig loon, Met mijne ouders Hem omringen, En even als mijn schutspatroon, Het “Heilig”met de eng’len zingen.
Deze tekst heeft me kind af al geïnspireerd zo ook de tekst op mijn geboorte prentje, dat je door het doopsel een tempel van de H. Geest zult zijn of bent geworden.
Heilig Hartfeest op school.
Het H. Hartfeest wordt gevierd op de derde vrijdag na Pinksteren. Wat ik me ook herinner (maar niet goed) is het H. Hartfeest op school. Als je ‘s-morgens op school kwam stond het H. Hartbeeld op de speelplaats ter hoogte van de ruïne. De ruïne stond aan de andere kant van het schoolhek bij de weide van kapelaan van Erven die daar zijn hertjes liet grazen. We moesten ons klassikaal opstellen bij het H. Hartbeeld, na de verering van het H. Hart mochten we naar huis en hadden we vrij van school. Hoera Aan de viering op zich heb ik weinig herinneringen.
Naar den Bosch.
Ook gingen we de eerste zondag van mei te voet naar de St. Jan in den Bosch, ter bedevaart naar Maria de Zoete Lieve Vrouw van den Bosch. Met Mari van Ingen gingen we mee en baden onderweg ter hoogte van de Loonse Baan? bij Vught de rozenkrans +/- 1960. Later gingen we als oudere tiener, maar het karakter van de bedevaart werd allengs minder, totdat het verzandde in lol trappen en kattenkwaad uithalen. Dus hielden we het maar voor gezien, je behoorde tenslotte toch voor de bedevaart te gaan.
Er werd T.V. gekeken.
Omdat we zelf nog geen T.V. hadden moesten natuurlijk elders dit fenomeen gaan bewonderen. Tegenover ons woonde Marie Robben de moeder van Joke Robben en de schoonmoeder van Jan van Iersel, zaakvoerder van de boerenbond. De familie van Iersel Robben had hun woning verbouwd zodat moeder Marie een eigen woongelegenheid had. Ons Nel moest nogal eens oppassen op de kinderen van Jan en Joke zodoende waren er goede contacten en Marie vond het ook wel gezellig om volk in huis te hebben. Er waren toen nogal eens circus voorstellingen op de T.V. Naar ik meen van Piste van de KRO. Waren de rokjes echter te kort of de hals van de dames te bloot dan moest de TV uit en was je TV avondje afgelopen. Jammer maar Marie was nu eenmaal een vrouw van een andere tijd. Ook gingen we vaak T.V. kijken bij Jenneke van Kuijck van de levensmiddelenwinkel. Jenneke was een van de weinigen die mij na dokter van Keep, Tinus mocht noemen, maar Jenneke was ook een Schol. Het T.V. kijken ging in de kamer. Wat planken over wat stoelen en er konden zoveel kinderen zitten dat Tiest er niet meer door kon om naar het magazijn te gaan. Als het Tiest teveel werd was het enkele weken niet kijken, maar ja de kinderen van de klanten kon je toch niet weigeren. En Jenneke had er zo’n schik in.
Een tussendoortje
De eerste radio’s bij ons thuis kwamen uit Hoorn, die neefs daar waren zo handig dat ze wel een gebruikte radio voor ome Kees klaar hadden staan. Een touwtje erom en onze Pa sleepte de radio, per trein en bus, mee naar Udenhout.
Samen slapen was er niet bij.
Naast ons op Kreitenmolenstaat 110 woonde de familie Weijters van de Berselaar. De oudste kinderen in dit gezin hadden al verkering of moeten we zeggen dat ze al een vrijer hadden. Met oud en nieuw werd erbij de familie Weijters doorgespeeld en was het voor de vrijers te laat om nog naar huis te gaan. Ze sliepen dan niet bij de familie Weijters nee ze sliepen bij ons op de rommelzolder. Een jongen en een meisje die samen verkering hadden behoorden niet onder een dak te slapen.
Doedelen
U kent dit woord misschien niet, maar het is een Udenhouts woord voor rondgaan met de rommelpot. Op een blik spande je een varkensblaas met daarin een bamboestokje van zo’n veertig centimeter. Door het drogen van de varkensblaas kreeg je een soort trommelvel, door in je handen te spiersen (spugen) kon je een op en neer gaande beweging maken over het bamboestokje, en kwam het trommelvel (blaas) in beweging waardoor een soort trommelgeluid ontstond. Je hoorde hierbij te zingen, doedel doedel in de pot, vrouwke ’t is vastenaovond, i‘kom nie thuis veur’t aovond, ‘t aovond in de maoneschijn, as vader en moeder nar bed toe te zijn(zen)……………………………..
Het was wel zaak om tijdig een varkensblaas te reserveren bij slagerij Toontje Verhoeven. Ik meen me te herinneren dat ik samen met Hans Leermakers rondging. Wat kleingeld was hier wel mee te verdienen
We zongen ook bij het doedelen, rommelpot spelen, Als ’t vastenavond is Bakt m’n moeder Bakt m’n moeder Als ’t vastenavond is Bakt m’n moeder Nooit geen vis Maar wat bakt m’n moeder dan Lekkere spekkoek Lekkere spekkoek Maar wat bakt m’n moeder dan Lekkere spekkoek In de pan.
Eikels rapen.
Eikels rapen was ook een geliefde bezigheid. Zo in het najaar als de eikels begonnen te vallen kon men veel jongens in Udenhout op pad zien gaan met een jutezak. Men ging eikels rapen, deze kon je per kilo verkopen aan Harrie van Iersel van de boomkwekerij. Maar je kon ze ook naar kapelaan van Erven brengen als wintervoer voor de hertjes. Je kwam dan in gewetensnood, je ging voor de centen van Harrie van Iersel, of je ging ervoor om de kapelaan te helpen. Het werd bij mij meestal de kapelaan, je kon de kapelaan toch niet alleen voor de hertjes laten zorgen.
Ook kastanjes rapen was erg populair, maar de spoeling was soms dun, veel jongens en alleen kastanjebomen voor de kerk. Ik moest nogal eens naar de oorarts Dr. van Iersel (geen familie)te Tilburg. Zodoende kwam je dan te laat op school, op zich niet zo erg. In de kastanjetijd bij stormachtig weer een voordeel, de kastanjes kwamen in grote getale naar beneden en ik was de enigste om ze op te rapen. De rest van de jongens zaten braaf op school
Op vakantie gaan.
Vakantie zoals we nu kennen, naar een huisje of met de caravan was er in onze jeugdjaren niet bij. Een week op kamp met de scouting was al heel wat. Ik ging wel ieder jaar een week naar ome Leo en tante Lea in Rosmalen. Misschien ook nog wel eens in Best, ik herinner me dat oom Leo me kwam halen, hij had een zaaltje voor op de stang waar ik op mocht zitten. Je was daar van harte welkom, zowel bij oom Leo als bij tante Lea. De familie at in de keuken en ik met oom Leo in de kamer. Of de keukentafel te klein was weet ik niet meer. Maar ik voelde me geweldig, vooral als tante Lea het eten in de kamer kwam brengen, wat een eer, wat een bediening. Als we klaar waren met eten riep ome Leo, “Lea wa hedde wir verrekkes lekker gekookt”. We deden ook veel sportwedstrijden, naar aanleiding van olympische spelen of zo, ik weet het niet meer. Rondjes hardlopen, ver en hoogspringen e.d. Ik voelde me in Rosmalen altijd erg gewaardeerd ook door mijn neefs Sjef en Joost. Als je op vakantie ging zag je ook dat het in andere gezinnen anders toeging dan thuis. Zo had ome Leo op een zondag de afwas gedaan en na het afdrogen gingen de theedoeken door het afwaswater werden uitgewrongen (is dit Udenhouts) en op een lijntje boven het aanrecht (gootsteen) gehangen. Zo Lea, die zijn ook weer schoon zei ome Leo, bij ons thuis ging dat heel anders.
Comboy-tje spelen, ridder, Ivanhoe en Bonanza
Ook cowboy-tje spelen, ridder of Bonanza was een geliefde bezigheid. Achter de huizen van de Kreitenmolenstraat was nog geen bebouwing, enkel gras en akkers. Vooral het koren was ideaal om langs (of in) weg te sluipen. Vaak waren er enkele groepjes of denkbeeldige groepjes die elkaar moesten bestrijden. Al naargelang het spel had je een zwaard en harnas aan of cowboykleding. Wij speelden met Piet Verwijmeren, Jan van Munster, Jan Lommers, Pietje Verhoeven en mijn persoontje. Tot echte veldslagen is het volgens mij nooit gekomen. Vrouw Lommers, de vrouw van Jos Lommers maakten ons bang met het Korenma(e)nneke. De rog achter onze huizen, was van een neef van haar die woonde in de Slimstraat, je mocht in de rog niet komen. Het was natuurlijk niet de bedoeling om deze plat te trappen. Wij gingen natuurlijk ook weleens de rog in, alleen al omdat het niet mocht en om het korenmenneke uit te dagen. Wij gingen dan de rog in, achter de hof van Mathijssen die naast Piet van Kuijck woonde. Dan kregen die meisjes van Mathijssen immers de schuld. Een korenmenneke hebben we nooit gezien, maar wel bang voor geweest.
Schipper mag ik overvaren.
Omdat in de jaren vijftig de t.v., stereotorens en video nog geen algemeen goed was werd er veel buiten gespeeld door de jongelui. Ook kinderen van 12 tot 15 jaar speelden nog graag buiten mee. Een bekend spel was; schipper mag ik overvaren ja of nee, moet ik dan een cent betalen ja of nee? Het was de bedoeling bij dit spel om ongeziens de overkant te bereiken zonder dat je door de schipper (vanger) werd aangetikt. De schipper moest een aantal kinderen in de gaten houden die de getrokken lijnen (20 meter uit elkaar) wilden oversteken. Degenen die over wilden steken behoefden alleen de schipper maar in de gaten te houden en waren zodoende in het voordeel onder het zingen van het versje schipper mag ik overvaren ja of nee, moet ik dan een cent betalen ja of nee kon er worden overgevaren (overgestoken). Zo’n spelletje kon de hele zomeravond duren, als je zoet speelde mocht je meestal langer opblijven.
Landje Pik
We speelden ook landje pik of landverovertje. In een rechthoekig vak, ingedeeld naar het aantal spelers, moest je met een mes in het vijandige vak gooien. Bleef het mes staan dan moest je een lijn trekken vanaf de buitenkant naar je eigen vak. Je moest hierbij op een been staan en niet vallen of het vak van je tegenstander aanraken. Lukte dit allemaal dan was het veroverde gedeelte van jou en mocht je verder gaan tot je af was of al het land in je bezit had.
Haktollen en Pindollen.
Haktollen was meer voor de jongens en pindollen voor de meisjes. De haktol was van hout, onderaan taps toelopend met een schroef erin en een revetje. Door er een koord om te winden kon je de haktol weggooien en laten draaien. Hoe meer kleuren hoe mooier. Je kon natuurlijk ook proberen om de haktol van je kameraad te raken en kapot te gooien. De pindol had meer de vorm van een paddenstoel. Deze werd draaiend weggezet en moest dan al draaiend in beweging worden gehouden door er met een koord dat vastzat aan een stokje er tegenaan te slaan. Het ging er om de pindol zolang mogelijk draaiende te houden.
Badminton spelen (tennissen).
We speelden ook wel tennis met een shutteltje (tennishoedje) samen met Ad of Jan van Ingen. Op straat of achter het huis van tante Ant en de fam. van Ingen. Tijdens zo’n spelletje tennis keerde ik me om, om het shutteltje op te rapen. Maar er stond ook een zinken emmer op z’n kop dus met de scherpe zinken onderkant naar boven. Ik kwam daar vol op met mijn knie (in korte broek) en grote diepe wond tot gevolg. Huisarts P. van Keep kreeg de zaak weer gerepareerd. Maar ik moest rustig aandoen en mocht niet te veel lopen. Ha, fijn niet naar school. Maar daar dacht mijn vader anders over, hij bracht me iedere morgen net met de fiets naar school en kwam me aan het eind van de middag weer ophalen. Het vervelendste hieraan was dat ik tijdens de middagpauze helemaal alleen op school was, boterham opeten en wachten tot de andere kinderen weer kwamen. Dat alleen zijn in zo’n groot schoolgebouw voelde eng aan.
St.Nicolaas bij café Verhalen en V.O.O.
V.O.O. was de kaartvereniging waarvan m’n vader secretaris en penningmeester was. V.O.O. betekende Vriendschap Onder Ons er werd tweewekelijks op zaterdag avond gerikt in café Boslust. Ook St. Nicolaas kwam nogal eens langs om de kinderen van de kaarters te verrassen. Er waren veel kinderen en de speeltuin was niet op zo’n grote toeloop berekend. Om ook eens aan de beurt te komen bij het schommelen moest je goed de wacht houden en op tijd erbij wezen. Ik was iets te vlug met het naar de schommel lopen en kreeg deze tegen mijn hoofd tussen mijn oog en neus. Een heftige bloeding was het gevolg, dokter van Keep moest er nog aan te pas komen. Het bloedde vrij lang en hevig en onze pa lag toen in het ziekenhuis. Dus enige paniek was er wel bij mijn moeder. Het bloeden had me behoorlijk verzwakt en het duurde wel enige tijd voordat ik weer helemaal de oude was.
Vliegeren.
Vliegeren was voor mij altijd een spannende tijd, op de een of andere manier voelde ik me erg tot het vliegeren aangetrokken. Ik las later in de memoires van ome Piet van Iersel dat zijn vader opa dus samen met oma vliegers opliet met een lampion aan de staart. Het zat dus kennelijk in de genen. Daar ik zelf geen vlieger kon maken die omhoog ging, liet ik hem door de Valk maken. De jongste zoon van de schoenmaker. Ze verkochten daar Robinson schoenen. Succes was verzekerd. We lieten de vliegers op, op het rogge stoppelland van Christje Mathijssen. Je had alle ruimte en kon lekker tegen de korenschoven aanzitten. Omgooien was natuurlijk uit den boze. Natuurlijk gebeurde dit toch weleens. Christje kwam ons, Martien van Iersel, Ad en Jan van Ingen, ik meen Henk en Jan Lommers dan achterna. Christje was niet zo vlug maar gelukkig voor hem was onze angst groter dan zijn snelheid. Als Christje eraan kwam was het vlug vliegers inhalen en wegwezen. Toen we terug kwamen hadden we grote pech, de koeien hadden de vliegers opgegeten.
Nu we het toch over Christje Mathijssen hebben moet ik ook vertellen dat hij altijd voor een grote zandbak achter zijn huis zorgde. Waar alle buurtkinderen in kwamen spelen. Was het zand op, dan ging hij met paard en kar naar de duinen om nieuw zand te halen. Was Christje aan het zaaien, dan zaaiden wij ook, met zandbak zand. Ja, en dan gaat het snel op.
Brokken bakken.
Brokken bakken was een geliefde bezigheid als onze pa en ons moeder samen weg waren en enige tijd wegbleven. Ze waren de achterdeur nog niet uit of we begonnen hieraan. Boter en suiker in de pan, goed heet maken tot een warm papje, uitgieten op een beboterde aanrecht, op laten stijven, en dan met een heet beboterd mes doorsnijden. En daarna de hele vieze vette rommel opruimen voordat vader en moeder thuis kwamen. Of mijn moeder die kilo suiker en boter niet misten daar zijn we nooit achter gekomen. Misschien gunden ze ons die pretjes wel.
Zoutloos eten.
Mijn vader was hartpatiënt en was hiervoor onder controle bij een hartspecialist in ‘s-Hertogenbosch. Als hij thuiskwam vroeg ons moeder hoe het gegaan was, hij antwoordde dan altijd met de volgende korte zin, “gewoon doorgaan met ademhalen”. Hij was door de dokter op een streng algeheel zoutloos dieet gezet. Alles zoutloos, de melk, het brood, de boter, de groente en de aardappelen. Heel vervelend voor een man die graag hartig eet. Maar voor ons soms ook, mijn moeder maakte ‘s-morgens het brood met beleg klaar om mee naar school te nemen. Dat ging bijna altijd goed, maar soms kreeg je zoutloos brood mee, een vergissing, maar het smaakte vreselijk. Ook bakte ze vaak de zoutloze aardappels op om ze toch wat smaak mee te geven, ik was dan weleens wat jaloers, mijn vader gebakken aardappels en wij maar gewoon gekookte. Kinderlijk onbegrip toch.
Lourdes
Het zal zo februari 1958 geweest zijn dat de kapelaan bij ons langs kwam om te vragen of ik met de kinderbedevaart van het N.K.V.(KAB Katholieke Arbeiders Beweging) naar Lourdes wilde. Hij mocht twee kinderen uit Udenhout namens het N.K.V. vragen om mee te gaan, een meisje uit de Kuil en ik. Wat een aanbod, wie van de fam. was al eens zover geweest behalve tante Door dan toch. Helemaal naar Lourdes! Ik was vanaf mijn drie maanden nogal tobberig met mijn oren. Vele bezoeken aan dokter van Iersel K.N.O arts te Tilburg, diverse opnames in het ziekenhuis, later meer hierover, in ieder geval genoeg redenen om mee te mogen. En daar zeg je geen nee tegen. We vertrokken vanuit den Bosch, met kinderen uit het gehele land. Ik voelde me erg gezond in vergelijking met veel andere kinderen. Van de reis herinner ik me niet zoveel. Wel dat we ’s nachts door vele Franse steden reden waarvan je lichtjes zag twinkelen. Ook duurde het wachten bij de grens nogal lang. Ook herinner ik me het innemen van drinkwater. De reis duurde immers 36 uur, en dan met zoveel mensen aan boord. Ook het slapen in de trein had wel wat, er konden planken tussen de zitbanken gelegd worden waarop bedden kwamen te liggen. Op de cadans van de wielen sliep je wel in. Het mooiste moment was het aankomen in Lourdes zelf, je zag in de verte de bergen van de Pyreneeën, dit in combinatie met het zingen van te Lourd op de bergen was hartverwarmend, emotioneel, je kreeg een diep religieus gevoel van binnen. In Lourdes zelf sliepen en bivakkeerden we in een hospitaal, de straat voor het hospitaal was heerlijk om te spelen en te ravotten. Het was in ieder geval goed weer. Iedere morgen gingen we naar de Mariagrot om de H. Mis bij te wonen, ’s middags gingen we vaak naar de grot om een kaarsje aan te steken en de grot even aan te raken. Ook kon je drinken van het Lourdeswater en je oren er even mee aanstrijken om genezing te verkrijgen. We maakten ook gebruik van de mogelijkheid om een bad te nemen ,ijskoud, in het geneeskrachtige bronwater. Het dorp Lourdes en het geboortehuis van Bernadette werd ook bezocht, allemaal wat toeristisch en minder religieus. Er was ook een verre nicht van m’n vader bij die me af en toe eens opzocht om te vragen hoe het ging. De Sacramentsprocessie met daarbij de Zegening is me altijd bij gebleven. Het zijn sacrale momenten die je raken. Ook vierden we Koninginnedag in Lourdes, zuster Manfreda, die de algehele leiding had, was Koningin, een rector speelde de rol van Prins Bernhard. Het was een traditioneel feest met zak lopen en allerlei andere spelletjes en veel oranje. Ook was me op het hart gedrukt om tante Ant een kaart te sturen en dit vooral niet te vergeten, wat ik dan ook niet gedaan heb, dat vergeten dus. Oh ja we zijn ook nog in de nieuwe ondergrondse kerk geweest die gebouwd werd vanwege de grote drukte en het 100 jarig feest van de Maria verschijningen. En wat denk je van drie kerken op elkaar, ook indrukwekkend voor een Udenhoutse jongen van bijna 10 jaar. De Lichtprocessie werd binnen in het hospitaal gehouden, alleen de brandende kaarsen zorgden voor de verlichting en de sacrale sfeer. De lichtprocessie buiten in de avonduren werd voor ons kinderen te zwaar geacht, zo ook de kruisweg. Na de Lourdesreis heb ik nog een kaartje gestuurd aan Bisschop Janssen van Rotterdam om te bedanken. Ik kreeg een mooi kaartje terug de bisschoppelijke zegen en een mooi prentje met zijn wapen. En wie krijgt er nu zo’n prentje van een bisschop.
Heeroom
Nu we het toch over een bisschop hebben, we hadden een prelaat in de familie. De broer van de tweede moeder van mijn vader was prelaat, abt, van de abdij van Grimbergen bij Brussel. Dat is toch wel iets om trots op te zijn. Als hij oma kwam bezoeken, naar ik meen eenmaal per jaar, zorgde ik er wel voor om ook even bij oma en tante Lien te gaan kijken. Hij was bij de Witheren en dus in het wit gekleed, met een groot gouden kruis op de borst en een ring met rode steen aan de vinger. Ook kwam hij wel eens bij ons thuis, voor ons Nel bracht hij altijd een prentje mee. Onze Mari was een beetje bang van hem of van alle drukte. Hij bleef maar het liefst buiten spelen of achter in d’n hof tot Heeroom weer vertrokken was. Alhoewel het geen echte familie was, toch wel iets om trots op te zijn, een bisschop bij je thuis op visite.
Gezondheid
Uit het voorgaande valt wel te lezen dat het met mijn gezondheid niet altijd wel gesteld wel. Alhoewel gezondheid misschien wel een groot woord is. Het schijnt, niet uit eigen herinnering, dat ik met mijn drie maanden al in het ziekenhuis lag i.v.m. oorklachten. Ik kan van mezelf herinneren dat ik vaak een loopoor had meestal rechts. Hiervoor moest ik naar dokter van Iersel te Tilburg. Met de Zuid Ooster bus. Waarbij mijn moeder vooral op de terug weg ziek werd. We stapten dan in Berkel uit en gingen te voet verder. Vaak wel twee of driemaal per week. Als onze Pa meeging kreeg ik altijd een chocoladereep van een dubbeltje uit de automaat van de Spar of was het de Gruijter. Je miste dan veel schoollessen. Maar nu even terug naar Tilburg. In Tilburg aangekomen moesten we over een ijzeren brug over het spoor speciaal voor voetgangers, waar precies week ik niet meer. Bij dokter van Iersel aangekomen moesten we meestal lang wachten, in een wachtkamer met harde rode banken. Bij de dokter zelf, was het in de stoel gaan zitten, kijken allerlei druppels mee krijgen, kapjes op voor een lichte verdoving enz. Diverse ziekenhuis opnames volgden, m’n moeder bracht me ’s morgens weg en ‘s middags hadden ze nog geen kans gezien om me uit te kleden. Naar ik me herinner een rood geruit jasje. Een niet al te vriendelijke dokter herinner ik me. Dokter van Iersel stuurde me ten einde raad naar prof. Jongkees in Amsterdam. Om half zeven met de bus naar den Bosch, met de trein naar Amsterdam en dan naar het Wilhelmina ziekenhuis. Vaak lang tot zeer lang wachten. M’n moeder vroeg eens om half een, zijn we nu nog niet aan de beurt, het antwoord; als het te lang duurt gaat u maar naar huis. Een opname van acht en drie weken volgde, plus een operatie door dokter Waterman. De professor had beloofd me te opereren, maar was in de operatie zaal niet te bekennen. Na mijn vraag hierover kreeg ik een verdoving en was weg. Het ziekenhuis zelf beviel me eigenlijk wel, ik praatte al een aardig mondje Amsterdams. Ook hielp ik de verpleging met het eten geven van de kleine kinderen. We kregen vaak witte boterhammen met rode jam of banaan. Ik eet bijna nooit geen jam meer en een hele tijd ook geen bananen. Het middag eten was volgens een vast patroon, ik herinner me nog de rode bietjes van de maandag. We droegen blauwe uniformkleding als we niet bedlegerig waren. Het was ook leuk om steeds met de lift op en neer te gaan totdat deze kapot ging. Bij de tweede opname, van drie weken, was een fout gemaakt. Ik kwam niet op de kinderafdeling maar op de mannenzaal. Geweldig was dit. Na tien dagen moest ik naar de kinderafdeling terug en huilde tranen met tuiten. Een verpleegster vroeg of ik mijn vader en moeder miste. Ik zei maar ja, je kon toch moeilijk vertellen dat het niet zo was en je de mannen miste. Bij de mannenzaal werd je lekker verwend met allerlei lekkers en zo, ook de bezoekers op die zaal brachten iets voor me mee. Toch zielig zo’n Brabants jongetje dat geen visite krijgt. Alleen de ouders en grootouders mochten op bezoek komen. Vanwege de afstand Udenhout – Amsterdam kwamen mijn ouders alleen op zondag en mochten dan wat langer blijven. Na het bezoekuur was het spelen, maar dat kon niet als mijn ouders langer mochten blijven, dus stuurde ik ze maar naar huis.
Een andere blijvende herinnering was een beenvliesontsteking in mijn rechter onderbeen net boven de enkel. Dokter van Keep dacht aan vliegend jicht en schreef zeer vieze medicijnen voor. Zo vies dat hij een ziekenhuisopname noodzakelijk achtte. Hij hoeft voor die medicijnen niet naar het ziekenhuis zei mijn vader, dat kan thuis ook wel. Dokters wil was wet bij ons thuis. Op 6 december was de pijn zo hevig dat de dokter weer eens langs kwam. Mijn vader suggereerde beenvliesontsteking. ’s Middags kwam de dokter terug, beenvliesontsteking, onmiddellijk naar het ziekenhuis. En dat op de dag van Sinterklaas. Ome Frater, broer van mijn moeder, was ondertussen ook nog even komen plagen. In het ziekenhuis aangekomen stonden op alle nachtkastjes St. Nicolaascadeautjes en bij mij helemaal niets wat een teleurstelling. Een operatie volgde en een ziekenhuisopname van zes? weken, toen ik thuis kwam stonden er twee bedden beneden in de huiskamer, een voor mij en een voor ons moeder die ook ziek was geworden.
Ook ben ik nog in het Johannes De Deo ziekenhuis in den Bosch geweest voor mijn oren. Bij dokter Oostvogel, ik ging liever naar d’n Ijsvogel in den Bosch, voor een lekker ijsje, dan naar d’n Oostvogel.
Voor mijn oren ben ik later ook nog in Nijmegen behandeld in het Radboud ziekenhuis, ook daar nog een kleine operatie ondergaan.
Ik meen geen nadelige gevolgen van al deze toestanden overgehouden te hebben. Je nam gewoon de dingen zoals ze kwamen. Er waren in die tijd geen cliniclowns e.d. Als je geluk had was er een aardige verpleegster die eens wat extra tijd voor je nam.
De gezondheid van mijn vader liet ook wel wat te wensen over. Op 47 jarige leeftijd openbaarde zich een aangeboren hartkwaal. Dat hield in, geen zout, niet meer roken, geen borreltje meer op de gepaste tijd. En niet meer werken, alleen nog voor heel goede klanten, voor zijn broers en kinderen. Na enige tijd vielen de goede klanten af, daarna de broers en op het laatst werkte hij alleen nog voor zijn kinderen. Geen zout meer was voor hem ook een ramp, het eten smaakte niet meer. Als m’n moeder dan eens aardappelen voor hem bakten waren we nog jaloers ook en wilden natuurlijk ook gebakken aardappelen. Het gebeurde ook wel eens dat ons moeder zich vergiste en we zoutloos brood mee naar school kregen. Over de problemen van het stoppen met roken heb ik nooit iets gemerkt, ook het niet mogen drinken van een borreltje gaf schijnbaar geen problemen. Na z’n 65ste dronk mijn vader weleens een glaasje bier of een glas kersen op brandewijn. Mijn moeder zei dan Kees (Kees let op) m’n vader antwoordde dan “Het kan maar vijf minuten schelen Anna”. We moesten er als kinderen ook op letten dat onze pa zich niet kwaad maakte i.v.m. eerder genoemde hartklachten. Dit viel voor ons kinderen niet altijd mee, je mocht ook niet brutaal zijn of een grote mond hebben. De gezondheid van onze pa legde wel wat druk op ons gezin, maar legde toch geen zware stempel hierop!
Agrarisch dorp.
Udenhout was in mijn jeugd nog wel een agrarisch dorp. Bij Christje Mathijssen hielpen we spelenderwijs met het agrarisch werk. Zoals het overscharen van de koeien. De koeien werden lopend van de ene wei naar de andere gebracht. Zo liepen we van Christjes boerderij aan de Kreitenmolenstraat naar z’n weiland aan de Kuil. Je kreeg dan drie koeien achter je aan. Vooral als ze na de winter uit stal kwamen was het een spannend avontuur. De koeien wilden dan nog weleens rare sprongen maken. En Christje had duidelijk aangegeven dat je de koeien vast moest houden. En je wilde je natuurlijk niet laten kennen ten opzichte van je kameraden.
Hooien.
Ook tijdens het hooien werd de buurtjeugd ingeschakeld. Vooral als het losse hooi naar binnen moest. Je mocht dan op het losse hooi spelen, hooi dabben of dappen. Het ging dan goed vastzitten, zodat er veel meer hooi op de zolder ging. Best spannend, de hooi zolder had een hele slechte vloer met veel gaten erin. Je was bang om er door te trappen. We gingen ook dabben bij van de Wouw in de Mortel samen met Jan en Ad van Ingen en Rinus Mathijssen. Hier werd zout door het hooi gestrooid om broei te voorkomen Na afloop dronken de boer en z’n knechts bier of ’n borrel, de jeugd kreeg limonade. Je voelde je er op zo’n moment echt bijhoren.
De slacht.
Ook hing in die tijd het varken nog geslacht op de leer, met de blauwe stempels van de keurmeester erop. Het bakhuisje bij Mathijssen had voor mij ook iets, hier zou mijn opa Sjef van Iersel nog brood hebben gebakken voor de hele buurt.
Melkfabriek.
Ook bij de melkfabriek was ‘t ’s-Avonds een drukte van belang. Met de aanvoer van de volle melkbussen die op de lopende band werden geplaatst. Je mocht dan met een hamer de deksels los slaan zodat de machine de bussen kon kantelen en legen.
Ook mocht je helpen bij het bieten of mangelpeeën rooien(voederbieten oogst). De bieten uittrekken, koppen en op rijen leggen. Koppen wil zeggen het groene lof er met een scherp mes afslaan. Deze werden s-winters aan het vee opgevoerd, je mocht ze dan door de mangelpeeënmolen draaien, zodat ze in schijfjes werden gesneden.
Miet Mathijssen, de boerin zorgde voor de kippen. Zoals de vrouw op de meeste boerderijen voor de kippen zorgde. Met Pasen legde de kippen meestal gekleurde eieren. We brachten de gekleurde eierschalen terug en jawel hoor enkele dagen later werden er weer gekleurde eieren gelegd. De eierschalen werden vroeger wel vaker teruggebracht, dit ter aanvulling van de kalkbehoefte van de kippen.
Ook het dorsen van de tarwe was een spannend gebeuren. De schoven werden uit de mijt gehaald en in de dorskas gedaan om gedorst te worden. Een gebeuren met veel herrie, stof e.d. Je moest maar een beetje op een afstand blijven, wat ver weg van die herrie en die draaiende riemen.
Gilde St Antonius en St Sebastiaan
Het gilde St Antonius en St Sebastiaan leidde een slapend bestaan en moest opnieuw tot leven gewekt worden. Mijn vader raakte hierbij ook betrokken samen met de heren de Kort (of Korthout?), Chr. Hoogendoorn en Schoonus (broer van Kees Schoonus?). Bestuurlijk moest alles opnieuw op poten worden gezet, het verenigingsleven geactiveerd. Er kwamen nieuwe vendelzwaaiers waarvan ik er een was. Het vendelen moest helemaal opnieuw worden geleerd. Ook de dieptrom moest opnieuw bespeeld worden, ik had gehoord – of het waar is? – dat mijn opa Martinus Scholtze erop gespeeld zou hebben, nou dat wilde ik ook. Ik kreeg hiervoor les bij Hoogendoorn aan de van Heeswijkstraat. Ook mocht ik mee naar café Boslust waar de schutsbomen stonden opgesteld. Je mocht ook weleens mee schieten. Ook ging ik mee naar het Koningschieten waar ook Burgemeester Verhoeven en Pastoor Prinsen aan deelnamen. Het Koningschieten vond plaats op een driehoekig weilandje aan de Kreitenmolenstraat over het spoor. Aan mijn lidmaatschap kwam een einde na een conflict dat mijn vader als penningmeester had met het bestuur. Een zoon behoorde toch solidair te zijn met zijn vader. Onze pa moest naar een vergadering bij Boslust in het najaar met winderig en regenachtig weer. Van zijn hartspecialist mocht hij niet fietsen met slecht weer, maar even naar Boslust moest toch kunnen. Tijdens de vergadering wenste de heer de Kort de boeken in te zien welke mijn vader vergeten had. De heer de Kort gelastte mijn vader de boeken op te halen, wat gezien het slechte weer slecht voor zijn gezondheid was. Hij weigerde, ging wel naar huis maar niet terug naar de vergadering en het gilde. Een mooie tijd werd hiermee afgesloten, jammer voor ons en voor het gilde.
Wat bijverdienen
Om in de vakantie wat bij te verdienen ging onze Mari wel werken bij Harrie van Iersel, boomkwekerij Udenhout. Ook ik ging in de paasvakantie helpen voor 60 cent per uur. Planten mee poten met van Rooij een oud mannetje van over d’n overweg. Hij maakte de plantgaten en ik hield de planten erin. Als hij moest plassen ging hij geen halve meter van je af staan. Op een keer verdiende ik ƒ1.25 per uur. De arbeiders bij van Iersel konden werk aannemen, hun gewone weekgeld en daarboven een premie voor het aantal geplante eikenboompjes. Ze huurden dan zelf een mannetje in om de lijn te verplaatsen en eiken bij de lijn op afstand neer te gooien. Onze Mari moest weer naar school en ik mocht zijn plaats innemen voor ƒ1.25 per uur. We plantten meer dan 11000 eiken per dag en Harrie van Iersel hielp zelf nog mee, boven de 10000 was er schijnbaar nog een extra premie. Wel hard werken, de hele dag hard lopen maar je voelde je toch wel een hele kerel. Vooral ’s-Morgens als je in de Groenstraat bij de schuur stond tussen al die grote mannen en het werk werd uitgedeeld.
Scouting St. Lambertus
De scouting heette in de jaren vijftig nog gewoon welpen en verkenners. Mijn broer Mari was al lid van de verkenners, dus voor mij was het logisch om ook bij de welpen te gaan. Voetballen bij R.K.S.S.S trok me niet zo aan, bovendien was ik ook geen sportliefhebber. Vele van mijn klasgenoten waren of gingen ook bij de welpen. Voor mijn gevoel was de scouting bovendien ook wel een vereniging voor de middenklasse, alhoewel middenklasse geen vriendelijk woord is. Je kon vanaf je acht jaar, derde klas, bij de welpen. De welpengroep werd horde genoemd en bestond uit vijf groepen, nesten genoemd. Elk nest bestond uit acht welpen, een hiervan was de gids, een ander de helpergids. De andere zes waren gewoon welp. Ik was lid van het grijze nest en heb het nog tot helpergids gebracht. De leiding bestond toen nog uit dames zo vanaf 16, 18 jaar en ouder. Akela was de hoofdleidster, geassisteerd door Baghera en Raksia Schoonus, Baloe Oerlemans en de zus van Joop van Rossum. Akela was niet mijn type, ik vond haar stuurs, wat uit de hoogte en niet zo kindvriendelijk. Raksia en Baghera hadden een hart voor de kinderen en voelden hen veel beter aan. Als er eens iemand in bed plaste tijdens het kamp hing Akela de dekens zo te drogen dat de hele horde ze kon zien hangen. Raksia en Baghera hingen de was achter, daar had immers niemand iets mee te maken. Het was al erg genoeg voor de betrokkene. We gingen vaak naar de Udenhoutse duinen om daar allerlei spelletjes te doen. Naast sport en spel behoorde de horde ook opvoedend bezig te zijn. Hiervoor waren allerlei activiteiten, zoals de eisenkaart waarmee je de tweede en eerste ster kon halen. Ook waren er allerlei insignes te behalen. Ook de katholieke opvoeding werd bij de welpen niet vergeten. Tijdens de kampweek gingen we ’s zondags naar de parochiekerk (kreeg nog strafpunten omdat ik niet goed stilzat)en verder in de week naar het verkennerskamp waar kapelaan van Erven een kerk tent had, gemaakt door Christje Pennings, kleermaker van beroep. Ook hadden we een Mariahoekje dat dagelijks versierd diende te worden. Ook hoorde je alles te weten van je patroonheilige. Een hele prettige tijd heeft het scoutinggebeuren me gebracht. Alleen het rangen en standen gedoe stond me wat tegen. Het heitje voor een karweitje in de paasvakantie was leuk om te doen, je kwam overal en je kreeg nog geld toe voor diverse klusjes zoals, fietsen poetsen, stoep vegen en boodschappen doen. Na de lagere school kon je overstappen naar de verkenners, deze groep was voor jongens van 12 tot 18 jaar. Ook hier had je groepen, patrouilles, van acht jongens met een Patrouille Leider PL en een HPL Hulp Patrouille Leider. Bovendien had je nog een TL Troep Leider, Vaandrigs en een Hopman. De hiërarchische structuur was hier nog sterker dan bij de welpen. De PL en de HPL waren echt aanwezig en straalden gezag uit. Wel of niet gepast, gewenst, ongewenst of pedagogisch. Sport, spel en opvoeding speelden hier een grote rol. Zo mocht een goede verkenner geen frites gaan eten bij de automatiek van P. Haen. Je behoorde perfect in uniform te zijn, dus altijd een korte broek zomer en winter. We kwamen tijdens de bittere kou met een lange broek naar het troephuis hetgeen door hopman Pennings werd afgekeurd. Volgende week allemaal in de korte broek incl. hopman Pennings. Hij had een broek gemaakt tot op de knie en sokken tot aan de knie, maar het was een korte broek. Terwijl er jongens waren met echte korte broeken tot aan de blote k……. Ook het kamp was geweldig, zelf koken, nachtspel, sjouwen in een onbekende omgeving. De hiërarchische structuur van de vereniging paste echter niet bij mijn aard zodat ik het lidmaatschap heb opgezegd. Maar al met al was de scouting toch een mooie tijd voor me. De derde generatie van Iersels (2004) is nu bij de scouting.
Huiselijke sfeer en gebeurtenissen.
Ook hier moest veel gedaan worden, om in het levensonderhoud van het gezin te voorzien. Het was vaak een zorgen voor de winter.
Zo haalden we hout bij van de Voort, eikenschabben, om op de zaagbok kapot te zagen zodat je de hele winter kon stoken. Voor kerstmis werden vaak geen kolen gestookt. Ook diende je dunne aanmaakhoutjes te maken. De kachels gingen ’s-nachts uit zodat je deze iedere morgen weer moest aanmaken, vaak moeders werk. -Ik denk nu nog vaak aan m’n moeder als ik ’s morgens de kachel opstook door het gaskraantje open te draaien.- Kranten erin, dunne houtjes erop, soms wat petroleum en dan aansteken, als de dunne houtjes branden kon er het dikkere hout op. Je kon voor ons moeder nooit genoeg hout klaarzetten. ’s-Avonds waren de manden altijd leeg, mijn opa zei schijnbaar altijd dat vrouwen nooit geld en hout genoeg hadden. Je kon ook dennenappels gaan rapen in de bossen en drogen. Deze waren dan erg geschikt om de kachel mee aan te maken. We raapten ook kroten (dennenappels) voor tante Ant en da familie Botermans. Je kon dan ook nog een centje bijverdienen. Ook werden er in de zomer kolen en briketten gekocht bij de Nooij uit Loon op Zand. Ze kwamen op het station van Udenhout aan en dan verder getransporteerd naar de klanten. ’s-Zomers waren de prijzen lager. Tante Ant hield ’s-nachts de kachel aan en rolde daartoe de briketten in een vochtige krant. In de voorkamer werd vaak alleen op zondag gestookt.
Gasflessen.
Er werd bij ons vaak gekookt op butagas. De gasflessen werden gekocht bij Toon van Vlokhoven. Het vervelende van gasflessen is dat ze opraken. Dan moest je erop uit voor een nieuwe. Als de gasfles bijna leeg was kon je hem nog even op zijn zij leggen, dan kwam er nog wat gas uit, of nog eens mee schudden. De meeste mensen hadden een reservefles zodat je nooit zonder zat. Maar bij ons thuis was dat niet het geval vanwege het statiegeld dat je moest betalen. Het rare s dat de gasflessen meestal op zondag leeg gingen en dan mocht je naar Toon van Vlokhoven voor een nieuwe. Vervelend om op zondag te veld te moeten. Toon vond het niet zo erg als je op zondag kwam, maar zijn zus was daar (terecht) niet zo blij mee, maar je kreeg al mopperend toch een fles gas mee.
Ook diende de kelder gevuld te worden voor de winter.
De aardappels werden geleverd door Jan Bertens, zo’n 400 kg werd de kelder ingedragen. In het voorjaar begonnen te schieten en werden steeds slapper. Totdat de boerenbond met een antispruit middel kwam. Wat poeder erover en de aardappels bleven bijna tot de nieuwe oogst goed. We hadden thuis een grote hof, zoals bijna iedereen in de Kreitenmolenstraat. We hadden direct voor en achter het huis een siertuin, dan verder achter het huis, de konijnenkooien, wat fruitbomen en verderop de moestuin voor de groente.
Maar eerst even over de voortuin, de voortuinen in Udenhout hadden bijna allemaal hetzelfde stramien. Meestal een rechthoekige tuin of vierkant, omgeven door een ligusterhaag van zo’n 80 cm hoog. In de vierhoeken en in het midden een Hortensia, het middenperk was vaak rond de hoekperken hierop aangepast. De paadjes waren meestal verdiept omgeven door meizoentjes, vergeet-mij-nietjes of paarse primula. Allemaal plantjes die zelf te kweken waren door scheuren of zaaien, het mocht niet veel kosten. Ook waren thee- of muurbloemen, snoffeltjes (anjers) en lievermannekes populair. Later zo rond 1965 kwamen de gazons meer in gebruik en ook de perkplanten deden hun intrede, daarvoor moest je naar Sjef van Beurden aan de Schoorstraat. Udenhouts Belang organiseerde jaren lang een “Tuintjesactie” Je kon je daar voor opgeven en dan werd je voortuin jaarlijks gekeurd, hiervoor kreeg je punten. De tuin met de meeste punten was winnaar. Op een jaarlijks georganiseerde avond werd de winnaar bekend gemaakt. Deze mocht dan als eerste kiezen uit een keur van planten en andere tuinartikelen. Dhr. van den Hout uit de van Heeswijkstraat was vaak winnaar. Wij werden ook een keer eerste (onze Mari) toen er ook een winterkeuring was ingevoerd.
De achtertuinen waren minder aan “het gebruik, het normale” gebonden. Na de siertuin stonden bij ons de konijnenhokken, hier kom ik later op terug. Hierna kwamen de fruitbomen, met daaronder gras voor de konijnen zo’n vijftig tot zestig stuks. Huub van Gorp kwam de fruitbomen nogal eens snoeien.
Hierachter de moestuin of op z’n Udenhouts gezegd d’n hof. Nelis Bertens bezorgde ons in de winter een vrachtje mest, die over d’n hof gekruid diende te worden. Ook de inhoud van d’n beerput was een welkome aanvulling met betrekking tot de bodemvruchtbaarheid, evenals de eerder genoemde mest van de konijnen. Behalve de beer kwam er ook nog krantenpapiertjes uit de put. Je moest toch ergens je gat mee afvegen. Het spitten of spaoien ging met een voor. Eerst een voor uitkruien van voor naar achter, dan een voor afzetten en de ene voor in de andere spitten enz. enz. Als er een beetje temperatuur kwam kon je gaan poten en zaaien. Te beginnen met dop en schelerwten. Mijn moeder was een Rijense en had het over schelerwten in plaats van peulen, ze had het ook over labbonen i.p.v. tuinbonen. Ook spinazie en keeltjes (raapstelen) werden tijdig gezaaid om vlug te kunnen genieten van verse voorjaars groente. De spinazie ging nog weleens moeilijk vanwege slechte groei en doorschieten. Hierna kwamen de andere groente, zoals sla, worteltjes e.d. aan de beurt. Ook koolplanten werden gezaaid en uitgepoot. Anders waren er altijd nog planten te koop bij Sjef van Beurden aan de Schoorstraat. Een koolplantje voor een cent. De knolvoet was een gevreesde ziekte bij de koolplanten, maar voor een bestrijdingsmiddel kon je altijd nog terecht bij de boerenbond. Zware bestrijdingsmiddelen in de vrije verkoop ook aan jongens van een jaar of twaalf. De zilverui en de augurken waren gewilde artikelen bij ons thuis om in het zuur te leggen. Vooral grote zilveruien. Ook de breek en snijboontjes waren van belang voor de weckfles. Zo’n kleine 500 weckflessen van een halve tot anderhalve liter kwamen vol. Aardappels kwamen bij ons in de hof niet voor, vanwege de aardappelmoeheid en de strenge controle hierop. Hannes Bertus zorgde voor de wintervoorraad. Later in het seizoen kwamen de wintergroente zoals andijvie, winterwortelen en diverse koolsoorten zoals spruiten en boerenkool. Ook witlof behoorde tot ons assortiment. Alle groente en fruit die overbleven of slecht houdbaar waren gingen in de weckfles en later in de diepvries. Van witte kool werd in de Keulse pot zuurkool gemaakt. Toen de hof werd vrijgegeven van aardappelmoeheid werden er natuurlijk ook aardappels en tomaten verbouwd. Mijn vader was een kei in het maken van allerlei jams van aardbeien en kersenjam tot rabarber en tomatenjam toe. Toen Mari op de Kibo zat mocht of moest ik de hof omspitten samen met ons Nel. Een heel werk, een lid van pa z’n kaartclub kwam over en zei je kunt toch maar zien dat het maar jongens is, zo ongelijk allemaal. Weg trots. Ik herinner me ook dat ik samen met onze pa de worteltjes welke op rijen waren gezaaid moest uitwieden. Ik ging in mijn jeugdige overmoed mijn vader voorbij. Pijnlijk voor hem, zo door je jongste zoontje voorbij gewerkt te worden, zoiets vergeet je niet gauw.
Konijnen en mesthaantjes
Een verhaal apart, die konijnen bij de fam. van Iersel. Onze pa had meestal in het voorjaar zo’n tien konijnen in het hok zitten. Een ram en de rest voedsters ook fooien genoemd. Soms moesten de konijnen ook wel eens een week op vakantie bij d’n Bout, fam. v.d. Ven. Er moest immers wel eens ander bloed aan te pas komen. Ik wist wel waarvoor maar m’n vader dacht schijnbaar van niet. Na zo’n korte vakantie, lag er een maand later een nestje jonge konijntjes in de kooi. Het aantal konijnen kon in die tijd wel oplopen tot zo’n zestig stuks. Als deze een beetje bekwaam waren en het weer was goed en het gras lekker mals dan gingen al deze jonge konijntjes in een grote ren op het gras. Deze ren werd iedere dag verplaatst, om ontsnappen te voorkomen legde we er een rand stenen omheen. Het gebeurde eens dat m’n vader kunstmest had gestrooid om meer grasgroei te krijgen. Door de droogte waren de kunstmestkorrels niet geheel opgelost en werden door de jonge diertjes opgegeten. Het gevolg een grote sterfte onder de konijnen populatie. Maar ja, de voedsters konden nog weleens op vakantie. Een ander voorjaar was nog rampzaliger, een drachtige hond van de buren, ik meen een Groenendaler, sprong uit een 2.5 meter hoge kooi om in de buurt de konijnenkooien open te springen en de inhoud de kop af te bijten. s Morgens lag de hond weer rustig in zijn hok. De gehele populatie was uitgemoord. De jeugdleden van de postzegelclub vonden dit zo erg voor meneer van Iersel dat ze spontaan nieuwe konijnen kwamen brengen. Maar het gebeuren herhaalde zich spoedig weer. Onze buurman Tinus Kouwenberg zag sporen van een hond in de dauw en is deze nagelopen, en kwam zodoende bij de hond uit die weer keurig in de kooi lag. Een onderzoek naar de maaginhoud was niet mogelijk, daar de hond drachtig was. Maar de aanwezige haren aan de kooi leken verdacht veel op die van de hond. Opnieuw zorgden de leden van de Jonge Filatelist voor nieuwe konijnen. Ook werd een schadevergoeding overeengekomen. Toen pa eens in het ziekenhuis lag, hoorde ons Leen een hond bij de konijnen, wel of niet waar. Maar zo’n ramp als voornoemd mocht niet meer gebeuren dus werden de konijnen elke avond in de waranda (serre) gezet. Zo met Kerstmis werden een veertig konijnen verkocht à raison van ƒ.10.–. Hiermee konden mooi de wintervoorraad kolen betaald worden. Oma van Iersel van Heesch kreeg ook altijd een konijn met de kerst. Ze kluifde hierna nog dagenlang op de botjes. Als je vroeg heeft het gesmaakt oma, dan zei ze steevast het smaakt naar meer. Wij aten in de winter iedere zondag konijn. Op zondag een lekker stukje vlees, op maandag iets minder en op dinsdag nog lekkere jus. Zo kwamen we de wintermaanden wel door. Onze pa maakte ook heerlijke hazenpeper of moet ik zeggen konijnenpeper, het was naar een speciaal van Iersels recept. In maart werden vaak zo’n honderd eendagskuikens gekocht om vet te mesten. De eerste dagen lekker onder de warme lamp. Met goed eten en drinken groeiden ze voorspoedig op. Voor de eerste maaltijd werden drie haantjes geslacht. Maar de overige haantjes groeiden maar door. Bij de laatste maaltijd hadden we nog maar een haan nodig. In tegenstelling tot de konijnen at je de hanen tegen. De laatste hanen gingen daarom de weckfles in, om op een later tijdstip opgegeten te worden.
Water
Een eenvoudig en gewoon onderwerp maar toch waard om te vermelden. We hadden thuis tot begin zestigerjaren nog gewoon pompwater. Ook de buren zoals de fam. van Delft, tante Ant Scholtze, Net van Ingen en de fam. Roefs hadden pompwater. Wij hadden twee pompen in de keuken, welke iedere week door ons Nel gepoetst moesten worden inclusief overloopkraantjes en zwengels. Ook het koper van de voordeur kreeg een poetsbeurt. Twee pompen was een luxe, een voor het water uit de regenput en een voor het water uit de wel, uit de grond dus. De buren hadden allen maar een pomp, alleen voor regenwater. In een lange droge zomer raakte dit regenwater op en kwamen diverse buren bij ons water halen uit de wel, deze is bij mijn weten nooit op geweest. Wassen met welwater gaf een gele was hetgeen voor een goede huisvrouw, wat mijn moeder toch was, een ramp betekende. Toen mijn moeder zere armen kreeg van het pompen en de waterkwaliteit van het grondwater minder werd is bij ons pas de waterleiding aangelegd en aangesloten. Mijn vader heeft nooit meer lekker water gedronken, het leidingwater had volgens hem geen reuk of smaak.
Waterafvoer
Ook het afvoeren van het gebruikte water was verschillend per buur. Bij van Delft liep het gebruikte keuken of mooswater gewoon via een afvoer naar buiten. Met oude stenen was een gootje gemaakt van zo’n 20 meter lang. Het water liep verder de hof wel in en zakte vanzelf in de grond. Bij Jos Lommers maakten ze een meters lange sleuf van zo’n meter diep, hierin werden takken gelegd, musterthout, en vervolgens weer dicht gegooid. In deze sleuf met hout liep het mooswater ondergronds weg en zakte vervolgens in de bodem. Bij ons en bij Roefs hadden we een moosput. Deze werd door de hand gegraven door Kees Schoonus. Kees was erg lang en kon dus ook diep graven. Op het laatst werd de grond met emmers en een touw opgehesen. Als de put op diepte was, mogelijk 5 tot 6 meter, werden de randen los volgestapeld met afgekeurde stenen van de steenfabriek. Eiken schabben van, van der Voort erop, grond erop en niemand zag er meer iets af. Jaren later als de schabben verrot waren, zakte de grond in en dacht je weer aan de put, er moesten immers nieuwe schabben op. Een notenboom die jaren later op de put werd geplaatst wilde niet echt groeien en legde het loodje.
Nog een tussendoortje
Doorspelen, bij ons werd met oudjaar doorgespeeld. Er werd gekaart en wel van het oude jaar naar het nieuwe jaar. Er werd met vier of met z’n vijven gerikt, een echt Brabants kaartspel. Speelde je met z’n vijven dan moest er om de beurt iemand overslaan. Dus het woord doorspelen komt van dit gebruik.
Slot
Ik ben begonnen met me voor te stellen als Martien van Iersel, zoon van Cornelis Arnoldus van Iersel en Anna Petronella Scholtze, Nu aan het eind van dit verhaal ga ik verder op mijn eigen weg, een nieuwe leven tegemoet, naar werk bij boomkwekerij van den Bom te Oudenbosch, het huis uit, op kamers. Onze pa en ons moeder hebben het goed gedaan. Meegegeven wat nodig was, een goed thuis, een goede schoolopleiding, bagage om mee verder te kunnen. Misschien hoort u later hoe het me vergaan is samen met Liane aan de Drimmelaarstraat te Oudenbosch.
De wekelijkse wasbeurt
Het was in Brabant een goede gewoonte om in de loop van zaterdagnamiddag of avond de kinderen in bad te doen. Zo ook in Udenhout. Er werd met een industriegasbrander in een ketel, of in het fornuis dat we van Willem van Lamoen hadden gekregen water gekookt. Het fornuis werd met hout gestookt. We gingen in een grote teil, die in de bijkeuken stond, in bad. Eerst de meisjes Nel en Leen, was er iemand in bad geweest dan ging er wat water uit de teil en nieuw heet water erbij. Daarna waren de jongens aan de beurt. Ik het laatst omdat ik het zwartst, vuil was. Weer wat water eruit en nieuw water erbij. Ik ging als vierde en kwam er ook nog schoon uit. Maar het ging blijkbaar overal zo, ik kan me niet herinneren dat we twee maal per week in bad gingen. Na de wasbeurt werd er ook schoon ondergoed aangetrokken. Ons Leen en ik hadden nogal eens zweren op de benen, deze werden voor het naar bed gaan met zalf ingesmeerd en met verband ingewikkeld. Later heb ik dokter van Keep hier nog eens over gesproken, het had te maken met de algemeen heersende hygiëne. Maar mijn ouders hadden volgens dokter van Keep, naar de sfeer van de tijd, de hygiëne goed in acht genomen. Verder wasten we ons iedere morgen en avond voor de gootsteen, hoofd, handen en benen, vooral die lichaamsdelen die te zien waren. Toen we groter werden gingen we met een bak water naar de rommelzolder om je daar van top tot teen te wassen. Daar we pas laat waterleiding kregen hadden we geen douche of badkamer. Na de verbouwing kregen we een ligbad en douche, helaas was de boiler maar 80 liter, en onze pa zuinig met het verwarmen van het water dit i.v.m. de kosten. Zo kon het gebeuren dat je in bad wilde en de boiler leeg was.
De kauw of tjam
Bij tante Ant die tegenover ons woonde op Kreitenmolenstraat 101 huisde altijd een nest kauwen in schoorsteen, hetgeen niet bevorderlijk was voor een goede trek. Mari van Ingen klom er dan wel eens bij om de kauwennest te verwijderen. Dit gebeurde meestal in het late voorjaar als de kauwen net uitgebroeid waren en nog te jong om uit te vliegen. Je ving dan twee vliegen in een klap, de nest kon je verwijderen en de jonge kauwen doden om vermeerdering te voorkomen. Maar je kon ’n kauw of tjam ook goed zelf opvoeden en tam maken. Zo’n tjam werd in de schuur in een doosje gelegd en met de hand bijgevoerd. Meestal brood gedrenkt in water of melk. Op deze manier werden de vogels goed mak en gingen aan je wennen. De tjam raakte gehecht aan z’n baasje, z’n omgeving en aan de gewoonten in en rondom het huis. Mijn vader dronk altijd om half elf een kopje thee met mijn moeder in de kleermakerij boven. Meneer kauw wist hiervan en zat prompt om half elf voor het raam om een stukje beschuit af te bedelen. Ook vloog hij mee naar school, of ging er alleen naar toe om op het raam van mijn klas te tikken. Fr. Louis opende dan het raam om er enige aandacht aan te schenken of hij hem binnenliet weet ik niet meer. Buurvrouw Weijters was niet zo gecharmeerd van onze vogel, ze zouden n.l. blinkende voorwerpen weghalen, zoals ringen en lepeltjes die voor een open raam lagen. Toontje Boers, een buurman enkele huizen verderop liep graag met de buks rond om wat op vogels te schieten. Zo ook op onze kauw, verdriet alom, een mandje met stro als bedje mocht niet meer baten, na een dag was de vogel overleden en de familie verdrietig, vooral onze Mari naar ik me herinner.
St. Nicolaas vieren
Wij zullen vast geen St. Nicolaas vieren gezegd hebben maar Sinterklaas of Sinterkloas. Sinterklaas kwam op 6 december rijen, maar daarover later meer. Sinterklaas begon op school, met het leren van liedjes en het kleuren van mooie prenten. Ook woonde Sjaksjoer op de schoolzolder, zo kon hij je het hele jaar door in de gaten houden. Boven de ingangen was een soort dakkapel met een deurluikje. Als je daar voor ging staan met z’n allen en begon te zingen Sjaksjoer, Sjaksjoer enz. dan liet hij zich op een gegeven moment weleens zien met roe en zak natuurlijk. Sjaksjoer was een kwaaie en Pedro de goeie. Ook kwam Sinterklaas met zijn Pieten alle klassen bezoeken, te beginnen bij klas 1 en zo verder naar klas 6. De inzet van de Pieten werd steeds heviger naar gelang de jongens ouder werden. Bij ons thuis was het natuurlijk de schoen zetten en ’s morgens kijken of Sinterklaas gerejen had. Bij een zangpartij kwam er een pakje door de schoorsteen naar beneden, de kachel moest van zijn plek om de in de roetla te kunnen kijken of er iets in lag. Ons Nel ging altijd strooien bij van Ingen, een zwarte handschoen aan en strooien door de keukendeur. Net strooide ook weleens uit de televisie, niemand die het in de gaten had. De mooiste dag was toch 6 december. Om 4 uur begonnen we al te roepen, is Sinterklaas al geweest, heeft hij al gerejen? Nee nog even wachten, het is nog veels te vroeg. Om 5 uur weer roepen, zo rond 6 uur mocht je naar beneden, even kijken en dan weer terug. Van dat terugkomen kwam natuurlijk niks en van slapen helemaal niet meer. De tafel stond uitgetrokken tegen de warandakant aan, met daarover heen een wit tafellaken. Met suikerbeestjes was de tafel in vieren gedeeld, voor ieder een vak, met cadeautjes en een brief. De brief had zowel vermanende als goedkeurende en bemoedigende teksten. De cadeautjes bestonden uit speelgoed en nuttige geschenken, naar mijn gevoel nu altijd volop. Ook suikerbeesten gebakken door ome Piet uit Rijen. De hele dag was je in de weer met je eigen spullen en die van een ander. Maar je ging ook bij de buren kijken of Sinterklaas goed gerejen had. Nou zo te zien kwam niemand iets tekort. Ook bij tante Ant en bij tante Door mochten we de klomp uithalen. Later bij oma van Iersel van Heesch, een appel met wat rijksdaalders en guldens erin en een chocolade letter. Altijd weer spannend. Een heerlijke tijd, later toen we groter werden werd het surprise avond, eerst lotjes trekken en dan surprises maken, voor thuis, school en voor de diverse verenigingen.