Jos (Janus) van Wiel, visser van mensen

Jos (Janus) van Wiel, visser van mensen.

Als overweging gebruikt door zijn zoon Arie van de Wiel, tijdens een vesperdienst op zaterdag 6 februari in de Ansfriduskerk te Amersfoort.

Bij deze lezing over vissers aan het meer gaan mijn gedachten terug naar een wat bijzondere man uit het dorp van mijn jeugd. Een wat stille man die tegen het eind van een arbeidzaam leven getroffen werd door een ziekte die hem belette voldoende energie aan te boren om zijn dagelijks werk te kunnen voortzetten. Hij werd ziek, langdurig ziek, en zocht een passende invulling van zijn dagen. En die vond hij aan de waterkant.

Regelmatig toog hij met een vishengel op zijn rug en met visvoer in zijn achterzak op pad om aan één van vele mooie vennen in de omgeving zijn geluk te beproeven.

Helaas kwam hij regelmatig aan het eind van de dag thuis met de melding dat de vis vandaag niet had willen bijten. Meer dan eens was dat de schuld van het weer: te warm of te koud. Vaak lag het ook aan het visvoer: “dat nieuwerwetse voer, dat lusten die vissen niet”. En een enkele keer was het de schuld van het materiaal dat hij gebruikte: “verkeerde hengel meegenomen”!

Maar wat de werkelijke oorzaak was kwam niet boven tafel.

Wat er écht aan die waterkant gebeurde had niet zoveel met de echte hengelsport te maken. Als onze visser namelijk aankwam aan het beekje zocht hij een mooi plaatsje, ergens aan het begin van het bos, waar hij goed zicht had op de wandelaars die daar langs zouden komen. Ze konden dan niet onopgemerkt voorbijgaan. Hij begon vervolgens met het uitpakken van zijn spullen. Het eerste dat uit de tas kwam was een lunchzakje. Het tweede was steevast een thermoskan met koffie. En voordat de eerste koffie was ingeschonken, had een eerste wandelaar zich al gemeld. Even later de tweede. En weldra was er een derde die hem aansprak. Zo ontstonden vaak geanimeerde gesprekken. De vissen verdwenen letterlijk naar de achtergrond.

Het waren vaak gesprekken over de bekende koetjes en kalfjes, het weer, of de crisis, maar soms hadden voorbijgangers er gewoon behoefte aan om even het hart te luchten, te delen wat hen al weken bezighield en in een enkel geval legden ze hun hele ziel en zaligheid aan de waterkant neer. En altijd had onze visser voor al die mensen een gewillig oor en vaak ook een extra kop koffie.  Hij sprak bemoedigend tegen degenen die in de put leken te zitten. Hij kon ook boos worden als hij vond dat iemand zijn leven nu toch eindelijk eens over een andere boeg moest gooien. Ook hij had wijze woorden beschikbaar zodra daaraan behoefte bestond.  En zo ging het de hele middag door. Het lijntje werd nauwelijks uitgeworpen, … maar de vangst was groot.

Want al viste onze visser achter het net wat betreft de griend en de snoekbaars, hij werd veel meer een visser van mensen, precies zoals we vandaag lezen in het Evangelie van Lucas.

En dat deed hij op een bijzondere manier. Zonder ook maar één keer over Jezus te spreken, zonder teksten uit het evangelie aan te halen; laat staan het Koninkrijk Gods te benoemen.  En toch was hij daar onbewust steeds mee bezig. Al deze elementen kwamen voorbij, maar vooral in zijn eigen woorden, in zijn aandacht voor anderen; zijn luisterend oor en milde toon.

Zoals die man aan de waterkant mogen ook wij vissers van mensen worden. mensen die we vangen voor het koninkrijk van God.

Als je dat “vangen van mensen” zo sec leest, kan het nogal beklemmend overkomen. Alsof we mensen -koste wat kost- ergens bij moeten betrekken, tegen hun wil, omdat wij wel denken te weten wat goed hen is.

Maar daar gaat het Jezus helemaal niet om.

Jezus wil graag dat mensen deelgenoot worden van het Rijk van zijn Vader: van de grote beweging van Gods liefde. Een beweging die open staat voor alle mensen: mensen van allerlei pluimage, ongeacht hun

afkomst, arm of rijk, jong of oud. Ras en huiskleur doen er niet toe. Al die mensen mogen opgenomen worden in dat ene volk: Gods eigen kinderen.

En Hij vraagt aan ons die mensen op te zoeken, te vinden. Hen door onze daden bewust te maken van de keuze die zij hebben voor Gods Liefde. Want dat is wat Jezus bedoelt met het vangen van mensen: treedt naar ze toe, heb een luisterend oor, maak liefde zichtbaar in je daden en overtuig zo anderen ervan dat God er ook voor hen wil zijn.

Zo heeft Jezus immers zelf ook gedaan.  Het verhaal van Lucas staat aan het begin van Zijn leven met de apostelen. Tot dat moment trok Jezus zelf door het Joodse land om de blijde boodschap te verkondigen. Vanaf vandaag, de dag die in het Evangelie staat beschreven, vormt Jezus een groep om zich heen, zijn latere apostelen. Vanaf vandaag wil hij het niet meer alleen doen, maar vraagt Hij zijn leerlingen, en door hen ook aan ons, met hem op te trekken en de blijde boodschap te verkondigen. Wij mogen zijn helpers worden. Wij zijn de eersten die horen over de grote belofte van Liefde. En wij mogen die belofte in onze eigen woorden en in onze eigen daden doorgeven aan anderen.

Telkens weer, elke dag opnieuw, stelt God die ene vraag aan ons:  “Adam, mens, waar ben je”. Zoals hij al deed in de eerste tijden. Wij worden uitgedaagd op die vraag steeds volmondig te antwoorden: “Hier ben ik, zendt mij! Maak mij visser, visser van mensen.”

Moge het zo zijn.